Door de wet op de ‘aanneming’ van de gemeenten van 8/04/1919 stond het gemeentebestuur tijdelijk grote inmenging toe aan de Dienst der Verwoeste Gewesten en de Hoog Koninklijke Commissarissen. Gemeenten stapten op verschillende momenten in en uit dit systeem.
Het gemeentebestuur fungeerde als tussenpersoon in de afhandeling van de schadedossiers van haar inwoners en bij de instap van geteisterden in regelingen zoals de Heropbouw door de Staat, het Herstel van Landerijen en de voorlopige woningen. De organisatie daarvan vertaalt zich in het gemeentearchief in een aanzienlijk aantal aantekeningen voor eigen gebruik, zoals lijsten van huurders van barakken van het Koning Albertsfonds, aanvragers van voorlopige woningen, een stand van zaken met het aantal heropgebouwde woningen, en dergelijke meer.
Naast de rol die ze speelde ten behoeve van haar inwoners, trad de gemeente ook zelf op als bouwheer van de gemeentegebouwen (gemeentehuis, kerk met pastorij en school met onderwijzerswoning) en hersteller van de infrastructuur (wegen, waterlopen, riolering, bruggen,...). De aanvraagformulieren, overeenkomsten en afschriften van vonnissen staan daarom vaak op naam van de burgemeester. Ook in deze dossiers zitten vaak aantekeningen, zoals bijvoorbeeld overzichten van uitgaven en inkomsten voor het herstel van wegen, en ook facturen en betalingsbevelen.
In het kader van beide verantwoordelijkheden, als tussenpersoon en als bouwheer, hield de gemeente handleidingen en omzendbrieven bij die de procedure voor de schadevergoeding en de verschillende regelingen waarmee de staat de wederopbouw trachtte te versnellen, verduidelijkten. In de dossiers zitten ook vaak kladversies van uitgaande brieven, die normaal gezien eveneens zijn opgenomen in de registers van de briefwisseling. Daarnaast komen regelmatig uittreksels van gemeenteraadsverslagen en processen-verbaal van commodo et incommodo voor, waarmee verplicht gepolst werd naar eventuele tegenwerpingen van inwoners bij een geplande beslissing.