De vijftigste verjaardag van de wet op de stedenbouw in 2012 vormde de aanleiding voor verschillende evenementen en herbeschouwingen van de recente geschiedenis van de stedenbouw en ruimtelijke ordening in België. Op 22 maart 2012 organiseerde de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning in Brussel een symposium 50 jaar wet op de stedenbouw, met getuigenissen van betrokkenen en inzichten van onderzoekers. Een week later, op 29 maart 2012, hield de Franstalige Chambre des Urbanistes de Belgique haar eigen studiedag in Luik, met een gelijkaardige titel 1962-2012 50 ans d’aménagement du territoire en Belgique. Op deze studiedagen werd de wet en haar toepassing kritisch tegen het licht gehouden.
De wet zette een planningsactiviteit in gang op een schaal die nooit eerder gezien was in België. Het CVAa greep de vijftigste verjaardag van de wet aan om bronnen voor de naoorlogse geschiedenis van stedenbouw, verstedelijking en omgang met landschap in België in kaart te brengen. Hiertoe werden de belangrijkste actoren geïdentificeerd, types archiefvormers van wie het archief belangrijke informatie bevat over de periode van de wet, de gewestplannen en de recentere ontwikkeling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De nadruk ligt hierbij op private archiefvormers, omdat de toestand van hun archief vaak het meest precair is.
Tot die actoren behoren:
Voor de uitbouw van de economische infrastructuur (wegen, bedrijventerreinen, ontwikkeling woongebieden in samenhang met nieuwe economische activiteiten, …) speelde de overheid een veeleer coördinerende rol. Het ging in veel gevallen eerder om het zorgen voor een aantal randvoorwaarden, dan om het voeren van een gecentraliseerd ruimtelijk beleid, waarbij op nationaal niveau gepland werd.
Hoewel opleidingen uitgebouwd werden en de disciplines zich duidelijker begonnen af te tekenen, was ook de centrale overheidsadministratie niet noodzakelijk bevolkt door gediplomeerde planners of stedenbouwkundigen, maar evenzeer door ambtenaren met een juridische achtergrond. De impact van planners en stedenbouwkundigen was bijgevolg niet altijd even sterk in de naoorlogse periode.
De uitvoering van de wet van 1962 genereerde dan weer wel werk voor zelfstandige ontwerpers, bijvoorbeeld om voor lokale overheden Algemene en Bijzondere Plannen van Aanleg (APA’s en BPA’s) te ontwerpen, conform de gewestplannen. Toch namen lokale overheden ook al voor de wet zelfstandige ontwerpers onder de arm voor het uitwerken van hun ruimtelijke planning. Namen van dergelijke ontwerpers kunnen in principe in de gemeentearchieven opgespoord worden, waar deze aanlegplannen bewaard zijn.
Voorbeelden van zelfstandige ontwerpers zijn:
Stedenbouw en ruimtelijke ordening vergen een interdisciplinaire aanpak. Het proces van gewestplanning, op gang getrokken na de wet op de stedenbouw, bracht professionals met allerhande achtergronden samen.
Het territorium werd opgedeeld in gewesten. In de praktijk kwam er een soort geografische taakverdeling tussen de verschillende studiebureaus, onderzoeksgroepen en intercommunales: Mens en Ruimte was vooral in Vlaams Brabant, Noorderkempen en een stukje van Oost-Vlaanderen (rond Dendermonde) actief, de groep van de UGent (vanuit het seminarie van Vlerick en Anselin) vooral in Oost-Vlaanderen, Leiedal en WITAB meer West-Vlaanderen, Schelde-Dijle en Omgeving in het Antwerpse, Renaat Soetewey (KU Leuven) in Limburg. De gewestplannen vormden het kader waarbinnen gemeenten hun eigen Algemeen Plan van Aanleg en Bijzondere Plannen van Aanleg dienden in in te schrijven. Deze APA’s en BPA’s werden vaak uitbesteed aan zelfstandige stedenbouwkundige of ruimtelijke planners, of aan de interdisciplinaire studiebureaus die hun activiteit verlegden nadat de periode van de gewestplanning afgerond was.
Verschillende betrokkenen betreuren overigens dat de gewestplanning toen als een statisch proces werd opgevat. Er was geen termijn ingebouwd waarbinnen de gewestplannen herzien zouden worden, wat nochtans nuttig zou zijn aangezien er bij deze eerste grote onderneming op deze schaal onvermijdelijk fouten geslopen waren.
Huisvestingsmaatschappijen en verkavelingsmaatschappijen speelden vaak lokaal en intergemeentelijk een belangrijke rol in de stedenbouwkundige geschiedenis. Verschillende hoofdstukken van het boek Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 gaan hierover. Over de evolutie van de sociale woningbouw in Vlaanderen maakte het CVAa in opdracht van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen de tentoonstelling 150 jaar sociaal wonen. Daarnaast bieden het doctoraatsonderzoek van Katrien Theunis en van Els De Vos belangrijke sporen om de impact van de sociale woningbouw op de naoorlogse verstedelijking van Vlaanderen te onderzoeken, zie:
Tussen 2011 en 2016 voerde het Agentschap Onroerend Erfgoed een grootschalig onderzoek naar de erfgoedwaarde van sociale woningbouw in Vlaanderen, in opdracht van de VMSW. Bij dit onderzoek worden originele plannen van zowel de woningen als de stedenbouwkundige inplantingsplannen gebruikt.
Verkavelingsmaatschappijen die grootschalige verkavelingen realiseerden, zijn onder andere Matexi en Bostoen.
Intercommunales zijn samenwerkingsverbanden tussen gemeenten om een aantal noden aan te pakken die de gemeentegrenzen overschrijden. Vaak behoren infrastructuuraanleg, industrieterreinen, en soms ook huisvesting tot hun takenpakket.
Sommige van deze intercommunales integreren ook de aandacht voor ontwerp en het kiezen van ontwerpers in hun werking en zijn zich bijgevolg ook bewust van de waarde van hun archief. Het is in die gevallen relatief goed geordend en toegankelijk voor onderzoekers.
Er is geen duidelijkheid over de archieven van intercommunales die al werden opgedoekt, zoals verenigingen voor de aanleg van een bepaalde snelweg. Andere intercommunales, die blijven bestaan en instaan voor opvolging en onderhoud van door hen gerealiseerde projecten, houden zich niet altijd bezig met archiefzorg. Ze zijn niet altijd even vlot toegankelijk voor onderzoek.
Bij actieve prospectie bij intercommunales stelt zich de kwestie dat het archiefdeel dat betrekking heeft op ‘stedenbouw’ (in ruime zin) soms slechts een klein onderdeel van het volledige takenpakket is, dat bovendien niet altijd eenvoudig te isoleren valt. Volledige archieven van intercommunales zijn bijgevolg vaak erg omvangrijk.
Voorbeelden van intercommunales die zich met ruimtelijke ordening bezighielden/houden, zijn:
Vakverenigingen van stedenbouwkundigen en ruimtelijke planners ontstonden al in de jaren 1920, met als bekend voorbeeld de Société des Urbanistes Belges (SUB), later overgegaan in de Société des Urbanistes et Architectes Modernistes (SBUAM), een vereniging die ook na de Tweede Wereldoorlog actief bleef, tot 1973.
Daarnaast ontstonden de Bond voor Vlaamse Stedebouwkundigen (BVS 1965, in 1987 hernoemd tot Belgische Vereniging voor Nederlandstalige Stedebouwkundigen), de Gentse Vereniging voor Planologie (GVS, 2de helft jaren 1970) werd omgevormd tot Vlaamse Federatie voor Planologie (VFP, begin jaren 1980), en het Genootschap Planologie (GP, 1973), opgericht onder de koepel van de KVIV (Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging).
De oprichters van de BVS kwamen meer vanuit de hoek van de ontwerpers, veelal opgeleid als architecten en stedenbouwkundigen aan academies of Sint-Lucasscholen), terwijl de VFP een meer theoretisch profiel had en opgericht was door figuren met
een universitaire achtergrond (UGent). Het GP telde dan weer meer leden met ingenieur-architect-achtergrond (KU Leuven) – typeringen die uiteraard relatief zijn en niet constant bleven doorheen hun bestaan, maar die wel een indicatie geven van de oorspronkelijke achtergrond van deze groepen. In 1997 kwam het tot één nieuwe vakvereniging, de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP 1997), waarbij de drie voornoemde opgeheven werden.
De BVS speelde ook een rol binnen de Europese vakvereniging ECSP-CEU (1985-) en voorgangers in de jaren 1960 en 1970.
Een aantal archieven van deze verenigingen is bewaard en toegankelijk:
• Belgische Vereniging voor Nederlandstalige Stedebouwkundigen (1965-1997, inventarisatie aan de gang, voorlopig bewaard in DSMG Sint-Amandsberg).
• Gentse Vereniging voor Planologie (GVS, 2de helft jaren 1970)
• Vlaamse Federatie voor Planologie (VFP), archief nog in afdeling AMRP UGent (Georges Allaert)
• Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (vanaf 1997), archief bewaard in Amsab-ISG.
Het einde van de jaren 1960 en de jaren 1970 kenden een groot aantal protestgroepen, burgerinitiatieven en actiecomités, die protesteerden tegen bepaalde ingrepen in hun leefmilieu. Het gaat om een veelheid van groepen, die vaak tot stand kwamen als kleinschalige en contextgebonden acties, maar waarvan sommigen toch een langdurige werking uitbouwden. Andere groepen bestonden daarentegen al langer, maar namen in de decennia 1960-70 een actievere rol op in het bundelen van bewoners- en burgerprotesten. Onderstaande selectie streeft er niet naar exhaustief te zijn, maar brengt alvast een lijst voorbeelden samen die opduiken in de literatuur en de gevoerde interviews.
Het in 2015 verschenen boek 'Antwerpen, herwonnen stad? Maatschappij, ruimtelijke plannen en beleid 1940-2012' geeft een goed zicht op inspraakorganisaties in de Antwerpse stadsregio.
De impuls tot stadsvernieuwing of stedenbouwkundige aanpassingen kwam er niet zelden vanuit commerciële hoek: handelaars ontvingen hun cliënteel liever in een nette en goed aangelegde straat of wijk en verenigden zich om hier aan bij te dragen, door eigen acties of om druk te zetten op de politiek, zodat de overheid tot acties zou overgaan.
In het Gentse zijn twee dergelijke groepen bekend. Een eerste groep handelaars in luxeproducten (Maroq Unie, Delvaux, optiekzaak Hulpiau) verenigde zich in De Mandel/Le Diseau. Deze vereniging bracht een soort periodieke brochure uit met berichtgeving en opiniestukken over stedelijke ingrepen, zoals de geplande metro, bepaalde verkeersoplossingen, waarbij Jean Zerck (1938-2000) de tekeningen leverde.
De internationale stedenbouwkundige wedstrijd ‘Gent Morgen’ in 1971, die geldt als een belangrijk ijkpunt in Gent, kwam er bijvoorbeeld op initiatief van een ander handelaarscollectief (Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen) rond Fritz Meyvaert, die een handelszaak had in de Veldstraat. In dit
geval kwam het tot een intensieve samenwerking met het stadsbestuur. Het waren namelijk medewerkers van de stad die de Survey Gent Morgen samenstelden, een uitvoerig document dat als voorbereiding op de wedstrijd aan deelnemers ter beschikking werd gesteld.
Het archief van opleidingen stedenbouw kan inzicht bieden in stedenbouwkundige netwerken en ideologische stromingen, of aanvullingen bieden bij biografisch onderzoek naar stedenbouwkundigen. Dit onderwijs werd na 1945 sterk uitgebouwd, al bleef het statuut van de opleiding erg wisselend. Archieven van deze opleidingen worden doorgaans door de inrichtende instituten zelf bewaard.
Stedenbouwopleidingen komen zijdelings aan bod in de Bronnengids Architectuuronderwijs Vlaanderen.
Een greep uit enkele opleidingen in Gent, Antwerpen, Brussel en Leuven:
Aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent werd vanaf 1935 ‘stedenbouw en tuinaanleg’ gegeven in zondagslessen. In 1951 werd stedenbouw als een nieuwe opleiding toegevoegd aan het architectuuronderwijs door toedoen van Robert Verbanck. In 1970 werd de architectuurafdeling losgekoppeld van de Academie: het architectuuronderwijs (inclusief de specialisaties in stedenbouw en binnenhuisarchitectuur) werd ondergebracht in een zelfstandige instelling: het Stedelijk Hoger Instituut voor Architectuur en Stedenbouw (SHIAS), dat bestond van 1970 tot 1991. De architectuurafdeling werd toen stopgezet, de afdeling interieurarchitectuur werd in 1994 opnieuw opgenomen in de Academie en de afdeling stedenbouw werd rond 1995 overgeheveld naar het CVO-Gent (Centrum voor Volwassenvorming van het Gemeenschapsonderwijs Gent).
Gesprekken binnen de HOGent, waarbinnen de Academie intussen was opgenomen, leidden niet tot het heropstarten van een stedenbouwopleiding. De HOGent is vandaag geassocieerd met de UGent, waar dan weer wel een opleiding Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning geprogrammeerd staat. Deze tweejarige masteropleiding wordt georganiseerd door meerdere vakgroepen (waaronder de Vakgroep architectuur & stedenbouw), en is ook toegankelijk voor studenten met andere bachelordiploma’s.
Het archief van de stedenbouwopleiding wordt bewaard in het DSMG in Sint-Amandsberg.
Tot de docenten hoorden onder andere
In 1960 werd de Werkplaats voor Stedebouw opgericht door prof. L. Hendrickx, als onderdeel van de nieuwe Faculteit Toegepaste Wetenschappen (1957). Deze werkplaats werd nadien omgevormd tot de ‘Dienst voor Stedebouw en Planologie’, o.l.v. prof. Charles Vermeersch.
In 1964 werd aan de Faculteit Rechten het ‘Hoger Instituut voor Stedenbouw, ruimtelijke ordening en ontwikkeling’ (HISROO) opgericht. Op 13 juni 1986 besliste de Raad van Beheer van de universiteit om dit instituut, omgedoopt tot het Interfacultair Centrum voor Stedenbouw, Ruimtelijke Ordening en Ontwikkeling (ICSROO), aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen te hechten en vóór 1990 werd ook ‘interfacultair’ wegelaten (CSROO). Het interfacultair centrum reikte aanvullende wetenschappelijke diploma’s van licentiaat en doctor in de stedenbouw, ruimtelijke ordening en ontwikkeling uit.
Vandaag bestaat er een opleiding Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning aan de UGent. Deze tweejarige masteropleiding wordt georganiseerd door meerdere vakgroepen van de Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur, en is ook toegankelijk voor studenten met andere bachelordiploma’s. De afdelingen die eraan bijdragen en waar onderzoek naar stedenbouw gevoerd wordt, zijn (1) de Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning (AMRP) van de Vakgroep Civiele Techniek, (2) Labo S, het laboratorium voor stedenbouwonderzoek van de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, (3) de onderzoeksgroepen Sociale en Economische Geografie (SEG) en (4) Landschapskunde van de Vakgroep Geografie.
Tot de docenten en onderzoekers stedenbouw, in diverse geledingen van de UGent, behoorden onder andere
De Sint-Lucasscholen van Gent en Brussel bieden tot vandaag onderwijs in de stedenbouw aan. Oud-docent André Coene reconstrueert de geschiedenis van deze opleiding in de publicatie 'Van 'Ruimtekunst' tot master in stedenbouw en ruimtelijke planning', verschenen in Heemkundige Kring De Oost-Oudburg. Jaarboek 52, 2015, pp. 186-325.
Docenten waren onder andere
De School voor Bouwkunst en Stedenbouw werd opgericht met het Regentbesluit van 10 augustus 1946. De School ontstond door de verzelfstandiging van de architectuurafdeling van de Academie en het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen (beide scholen bleven hierna wel voortbestaan als kunstschool).
De eropvolgende decennia zou de School voor Bouwkunst en Stedebouw (directeur 1949-1952 Léon Stynen) enkele keren een nieuwe naam krijgen: met het KB van 5 mei 1952 werd ze (door samenvoeging met het Hoger Instituut voor Stedenbouw) het ‘Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw’ (NHIBS) en later, volgens het KB van 29 december 1977, het ‘Hoger Architectuurinstituut van het Rijk’ (HAIR). Het Henry van de Velde-Instituut werd in 1991 de opvolger van het HAIR.
Sinds 1996 vormt het instituut samen met 17 andere scholen de Hogeschool Antwerpen, vanaf 2008 Artesis Hogeschool Antwerpen, met in 2013 inkanteling architectuur- en ontwerpopleidingen in UA, als Faculteit Ontwerpwetenschappen. Over de Antwerpse opleiding stedenbouw verscheen overigens een artikel van Hendrik Van Geel in Van academie tot universiteit. 350 jaar architectuur in Antwerpen ('De opleiding stedenbouw en ruimtelijke planning (1946-2013). Van een professionele naar een academische opleiding', pp. 166-177).
Tot de docenten behoorde onder meer:
In 1960 werd aan de KU Leuven het IISRO (Interfacultair Instituut voor Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening) opgericht. Het ging om een interfacultair instituut, dat dus niet in eerste instantie samenhing met de architectenopleiding (ingenieur-architect) die sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw aan de KU Leuven ingericht werd binnen (voorgangers van) de Faculteit Toegepaste Wetenschappen.
Om financieringsredenen werd het IISRO in 1961bij Faculteit Toegepaste Wetenschappen gevoegd, mede onder impuls van architect Paul Felix. Het instituut behield hoe dan ook een eigen opleiding, met relatief weinig architectuur in curriculum en met sociologen, geografen en economen als medewerkers. Pas door gemeenschappelijke postgraduate opleidingen kwam de opleiding en de onderzoeksgroep dichter bij andere onderzoeksgroepen van het departement architectuur (vandaag Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening).
Docenten waren onder andere
Uit een andere hoek binnen de KU Leuven, het toenmalige Centrum voor Sociale Studies onder leiding van Frans Van Mechelen, groeide in de jaren 1960 het studiebureau Mens & Ruimte, met een aantal figuren die ook in de opleiding stedenbouw doceerden aan de KU Leuven, waaronder Herman Baeyens.
Aan het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunsten van Ter Kameren, aanvankelijk opgericht als tweetalige school, werd van bij de oprichting in 1926 stedenbouw gedoceerd (o.a. door Louis Van der Swaelmen, Raphaël Verwilghen, ...). Vandaag is La Cambre-Architecture een onderdeel van de Faculté d'Architecture van de ULB.
De Vrije Universiteit Brussel biedt een Master in de stedenbouw en ruimtelijke planning aan, in samenwerking met de Erasmushogeschool Brussel.
Tijdens hun politieke loopbaan vormen politici vaak ook een interessant privéarchief, waarin eveneens sporen van hun politieke activiteit te vinden zijn. Dit soort archieven vormt dus een belangrijke aanvulling op de publieke archieven van de beleidsperiode van de betrokken politicus. Vaak zijn de archiefvormers zich bewust van het belang van hun privéarchief en schenken ze het na hun carrière of na hun dood aan publieke instellingen.
Persoonsarchieven van ministers en burgemeesters die een rol speelden in de naoorlogse ruimtelijke ordening en die bewaard bleven
zijn bijvoorbeeld: