Ontdek het verborgen potentieel: Verken de vrouwen* in vormgeving en architectuur. Leer meer over de aspecten die bijdragen tot hun onzichtbaarheid, van representatiekwesties tot het 'leaky pipeline'-effect .
De geschiedenis van architectuur en vormgeving wordt vaak vertelt aan de hand van een canon die een selectieve versie van het verleden creëert, gericht op mannelijke figuren en hun iconische gebouwen. Dit perspectief heeft ertoe geleid dat zowel vrouwen* als alternatieve benaderingen van de beroepspraktijk uit de geschiedenis zijn weggelaten. We moeten ons dan ook bewust zijn van deze onvolledige geschiedenis. Hoewel de realiteit nu veel rijker en gevarieerder lijkt met publicaties en tentoonstellingen die vrouwelijke architecten en ontwerpers in de schijnwerpers zetten, blijft mannelijke dominantie heersen in de ontwerpcultuur.
Sinds 1990 wordt steeds meer onderzoek gedaan naar en aandacht besteed aan de oorzaken van de ondervertegenwoordiging van vrouwen* in de architectuur- en ontwerpgeschiedenis, zowel op internationaal niveau als in Vlaanderen en Brussel . Ondanks deze inspanningen blijft het echter een uitdaging om de oorzaken volledig te begrijpen en in kaart te brengen voor de Vlaamse en Brusselse context.
Hieronder lichten we kort vier fundamentele mechanismen toe die bijdragen aan de ondervertegenwoordiging.
"It's time to write women architects back into history"‐ Despina Stratigakos (2013)
Ideologie
De patriarchale samenleving in de twintigste eeuw verwachtte dat het enige levensdoel van een vrouw* was om te trouwen, voor haar partner, het huis en de kinderen te zorgen. Deze verwachtingen omvatten het vervullen van huishoudelijke taken, zoals die van moeder en verzorger. Hierdoor werden hogere beroepsopleidingen niet als passend of zinvol beschouwd, vooral niet voor 'mannenberoepen' zoals architectuur. Vrouwen* werden dan ook geconfronteerd met weerstand, zowel vanuit hun omgeving als binnen het ontwerponderwijs.
Het beeld van een architect was en blijft nog steeds een mannelijk beeld. Het beroep vindt zich op een intersectie van twee domeinen die als mannelijk worden beschouwd, namelijk kunst en creativiteit, techniek en constructie. Vrouwen* werden vaak verondersteld incompetent en irrationeel te zijn, waardoor ze geen plek krijgen binnen gevestigde culturele stromingen zoals het modernisme. Een duidelijk voorbeeld van de reflex om architectuur met mannen te associëren, is terug te vinden in de correspondentie met vrouwelijke architecten. Veel van hun gesprekspartners dachten dat ze met mannen schreven. Architecte Judith (Dita) Roque-Gourary (1925-2010) werd in haar brieven vaak geadresseerd als heer Roque, de heer Architect of Beste collega.
Vrouwen* die erin slaagden de drempels van de maatschappij te overwinnen, werden vaak geconfronteerd met subtiele vormen van discriminatie en vernederende opmerkingen, evenals docenten die hen niet serieus namen. Aanvankelijk werden vrouwen* beperkt tot het administratief organiseren van tentoonstellingen. Wanneer vrouwen* uiteindelijk werden toegelaten tot architectenbureaus, werden ze vaak ondersteunende taken toebedeeld zoals administratie, het overtekenen van ontwerpen en plannen, evenals het ontwerpen van decoratieve en/of interieurelementen, omdat dit als meer geschikt werd beschouwd voor vrouwen*.
Verankerde ongelijkheid tussen mannen en vrouwen
In het onafhankelijke België van 1830 was de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen* een erfenis van de Code Napoléon, het Franse burgelijk wetboek. Volgens deze code hadden gehuwde vrouwen*, met name, geen rechten en stonden ze volledig onder de martiale macht van hun echtgenoot. Dit betekende dat ze geen zelfstandige handelsactiviteiten konden ondernemen zonder zijn toestemming, waardoor ze geen eigen bezittingen konden beheren. Deze wetgeving bleef van kracht tot 1958. Pas vanaf dat moment konden beide echtgenoten een beroep uitoefenen zonder de toestemming van de partner, wat het beginsel van gelijkheid introduceerde.
Deze regels hadden een aanzienlijke invloed op het aantal vrouwen* dat in staat was het beroep van architect of ontwerper daadwerkelijk uit te oefenen, omdat getrouwde vrouwen* hun eigen inkomen niet konden verdienen en ambitieuze vrouwen* mogelijk werden belemmerd door hun echtgenoot.
De toetreding van vrouwen* tot het arbeidsleven vond meestal plaats via de commercialisering van hun talenten, een ontwikkeling die echter vaak werd beperkt door het feit dat hun werk werd beschouwd als amateurkunst en niet als volwaardige kunst. In de textielindustrie kregen vrouwen* de kans om "achter de schermen" te werken voor vooraanstaande textielontwerpers, die meestal mannen waren. Hun taken omvatten onder meer het maken van patronen voor deze ontwerpers en voor massaconsumptie.
Ondanks hun significante bijdragen aan het ontwerpproces, kregen vrouwen* niet altijd de erkenning die ze verdienden. Hun namen werden zelden aan hun ontwerpen toegeschreven, waardoor hun rol en impact eerder werden onderschat. Gelukkig verandert deze situatie geleidelijk aan, waarbij steeds meer aandacht wordt besteed aan de bijdragen van vrouwelijke ontwerpers en hun werk uit de schaduw wordt gehaald. Een bewijs van de aanwezigheid en invloed van vrouwelijke ontwerpers manifesteert zich in hun werk voor de commerciële sector, waar ze cruciale rollen speelden in het ontwerpproces en bijdroegen aan de ontwikkeling van de maakindustrie. Zo heeft bijvoorbeeld Janine Kleykens de weg naar de ontwerp gevonden, door ontwerpen te maken voor de textielbedrijven Solintex en Algemene Fluweelweverij. Je kan meer over haar vinden in dit portret.
Andere voorbeelden:
Educatie
Bij de start van erkende opleidingen voor ontwerp en architectuur rond 1900 werden vrouwen* geconfronteerd met genderspecifieke obstakels die hen weerhielden van toegang tot deze opleidingen. Deze barrières resulteerden in beperkte toegang voor vrouwen*, waardoor ze soms alternatieve wegen moesten bewandelen om hun werk uit te voeren. Vrouwen* die de drempels van de maatschappij overwonnen, kregen te maken met subtiele discriminatie, grappen en vernederende opmerkingen, en docenten die hen niet serieus namen. Op universiteiten werden ze afgeraden om een carrière in architectuur na te streven en werden ze niet op dezelfde manier behandeld als mannelijke studenten. Enkele onderwijsinstellingen werden opgericht voor vrouwen*, maar in beperkte mate.
Het Bauhaus in Weimar en later Dessau, het meest bekende opleidingsinstituut uit de designgeschiedenis, wordt geprezen voor zijn progressieve benadering van gendergelijkheid. Echter, enkele kritieken wijzen op het feit dat vrouwelijke studenten tijdens en na het bestaan van Bauhaus onopgemerkt blijven. Vrouwen werden omgeleid naar meer decoratieve en ambachtelijke ontwerpstudies zoals textiel-en weefkunst, omdat deze domeinen als natuurlijker voor vrouwen* werden beschouwd. Om een vrouwelijk overgewicht in mannelijke disciplines zoals architectuur te handhaven, werden vaak de inschrijvingen door vrouwen* in de architectuurateliers beperkt tot een minimum.
Dit fenomeen was ook zichtbaar in België bij La Cambre in Brussel, een kunstinstituut naar model van het Bauhaus, waar vrouwen* weliswaar toegang hadden tot de architectuuropleidingen, maar in de beginjaren voornamelijk afstudeerden in traditionele vrouwelijke studies zoals interieurontwerp, weven en meubelontwerp. Vrouwelijke studenten en docenten werden lang onderworpen aan discriminatie. Daarnaast vertrouwde de oprichter van de school, Henry van de Velde, bepaalde opleidingen en cursussen die als vrouwelijk worden beschouwd toe aan vrouwelijke docenten. Dit illustreert de hiërarchie die hij aanbrengt tussen architectuur en de toegepaste kunsten. Claire-Lucile Henrotin (1908-1989) studeerde aan La Cambre en was de eerste vrouw die in 1930 afstudeerde aan de school met een diploma architectuur.
Als antwoord op de ongelijke toegang tot onderwijs, richten enkele vrouwen ook meisjesscholen op om de opleidingen in ontwerp ook te kunnen aanbieden aan meisjes en vrouwen. Een voorbeeld hiervan is de Bisschoffsheimschool in Brussel. Dit was de eerste beroepsschool voor meisjes in België met de focus op interieurarchitectuur en ontwerp. Tekenen en schilderen waren de belangrijkste vakken van de instelling, met bijzondere aandacht voor kunstgeschiedenis. Janine Kleykens werd hier in 1953 aangesteld als docent in de weefkunst.
Een ander voorbeeld van een exclusieve opleiding voor vrouwen is het Sint-Lucaspaviljoen, opgericht door Hélène van Coppenolle.
Andere rol innemen
Enkele verhalen van vrouwelijke architecten met een eigen praktijk uit het verleden zijn gekend, maar velen kozen voor alternatieve routes naar het vak van architect. Ze namen bijvoorbeeld andere rollen aan door betrokken te zijn bij architectenbureaus en collectieven, waar ze posities in teams innamen die hen in staat stelden om het beroep actief uit te oefenen zonder de genderspecifieke uitdagingen. Hun bijdragen werd echter vaak niet erkend en blijft onbenoemd, verborgen achter de naam van het bureau of collectief, dat vaker naar een man is vernoemd.
Een alternatieve weg was via verwante disciplines. Sommige vrouwen* volgden bijvoorbeeld een opleiding in interieurarchitectuur, waarbij ze minder obstakels tegenkwamen, omdat dit vaak werd gezien als een passend beroep voor vrouwen, gelinkt aan het huiselijke, persoonlijke en kleinschalige aspect. Daarnaast werd interieurarchitectuur als discipline ook beschouwd als ondergeschikt aan architectuur. Anderen kozen voor opleidingen in weven, ontwerp van stoffen, grafisch ontwerp, keramiek, meubelontwerp, illustratie en boekbinding, waardoor ze op hun eigen manier bijdroegen aan de ontwerpcultuur .
De opleiding in technisch tekenen bleek vaak een opstap te zijn naar een opleiding in architectuur voor vrouwen*. Talrijke bronnen uit de jaren 20 en 30 wijzen erop dat vrouwen* die interesse toonden in architectuur-gerelateerde beroepen vaak werden beperkt tot de rol van tekenaar, wat destijds als meer passend voor hen werd beschouwd dan die van bouwende architect. Sommige vrouwen* namen ook andere posities in, zoals opdrachtgever, secretaris van grote collectieven, journalisten, historici, critici, directeur posities van grote organisaties, enzovoort.
Céline Dangotte, pionier in het Belgische feminisme en meubelontwerp, is hier een goed voorbeeld van. Lees hier meer over haar en haar carrière.
Andere voorbeelden:
"Waarom besteedt de geschiedenis meer aandacht aan competentie dan aan samenwerking?"‐ Lara Schrijver
Verdwijnen achter partnerschappen
In de wereld van ontwerp en architectuur zijn er talloze verhalen van briljante geesten, maar helaas ook verhalen van vergeten talent. Een opmerkelijk fenomeen dat door de geschiedenis heen blijft opduiken, is het verdwijnen van vrouwelijke ontwerpers en architecten in de schaduw van hun mannelijke partners. Het lijkt bijna een vast patroon te zijn geworden - een patroon van partnerschappen waarin de vrouwelijke bijdrage vaak onderschat en ongezien blijft. Zelfs wanneer vrouwen* erin slaagden om toegang te krijgen tot de wereld van ontwerp, werd hun werk vaak niet erkend of aan een man toegeschreven. Ze werden minder betaald dan hun mannelijke collega's en hun rol werd systematisch vergeten, zowel tijdens hun actieve carrière als in latere historische naslagwerken.
Achter de schermen namen vrouwelijke ontwerpers regelmatig belangrijke creatieve beslissingen en werkten ze onvermoeibaar met ambachtelijke processen om bij te dragen aan het succes van de 'solo', doorgaans mannelijke ontwerper. Veel vrouwelijke ontwerpers uit het naoorlogse tijdperk waren getrouwd met mede-ontwerpers, maar hun bijdrage aan gezamenlijk ontwerpen werd vaak over het hoofd gezien. Dit was het tijdperk van het ontwerperskoppel.
Terwijl er voor enkele architectes momenteel wel een hernieuwde belangstelling is, bijvoorbeeld Simone Guillissen-Hoa. Blijven anderen nog steeds verborgen in de plooien van de geschiedenis of worden hun verhalen verbonden met die van hun echtgenoot, vader, mannelijke partners,... waarbij het omgekeerde fenomeen niet wordt waargenomen. Het samenwerken met mannelijke architecten verleende vrouwen* toegang tot bepaalde privileges die doorgaans aan mannen werden toegekend, waardoor zij het beroep konden uitoefenen. Echter, deze samenwerkingen brachten ook het risico met zich mee dat vrouwen* werden gemarginaliseerd, waardoor ze onzichtbaar werden of niet erkend werden voor hun werk.
Een voorbeeld hiervan is het ontwerperskoppel Jeanne van Celst en Charles Emonts. Lees hier meer.
"Women often work in the background, often as a supplementary worker for the man. On account of family circumstances and obligations secondary importance was (and is) given to talent. In partnerships, even in the case of married couples, the name of the woman has often been replaced by the words "& Partner"."‐ Christine Jachmann (1980s), Voorzitster UIFA - Afdeling Bondsrepubliek Duitsland
Voorbeelden van vrouwen* die achter hun echtgenoot verdwenen:
Voorbeelden van vrouwen* die achter partnerschappen verdwenen:
Collectieven
Samenwerkingen en collectiviteit konden echter ook de positie van vrouwelijke ontwerpers en architecten versterken. Vrouwelijke architecten en ontwerpers hebben actief groepen en adviescommissies opgericht om hun belangen en gelijkwaardige kansen te bevorderen. Deze initiatieven waren cruciaal in hun carrière en speelden een aanzienlijke rol in hun professionele ontwikkeling.
Door zich aan te sluiten bij professionele organisaties en deel te nemen aan commissies, hebben vrouwelijke ontwerpers en architecten niet alleen hun eigen positie versterkt, maar ook bijgedragen aan de bredere erkenning van vrouwen* in geschiedschrijving. Een belangrijk aspect van deze collectieven was de promotie het oeuvre van vrouwelijke ontwerpers en architecten. Door middel van tentoonstellingen, publicaties en netwerkevenementen brachten ze hun werk onder de aandacht van een breder publiek. Bovendien boden deze collectieven een platform voor vrouwen* om individuele opdrachten te verkrijgen, wat direct bijdroeg aan hun professionele carrières. Deze opdrachten zorgden voor waardevolle werkervaring en versterkten hun reputatie in de ontwerpcultuur.
Deze inspanningen kunnen worden gezien als onzichtbaar erfgoed. Hoewel ze misschien niet altijd prominent worden erkend, hebben ze een blijvende impact gehad op de professionalisering en zichtbaarheid van vrouwen* in ontwerp en architectuur. Dankzij deze collectieven hebben veel vrouwelijke ontwerpers en architecten niet alleen de erkenning gekregen die ze verdienden, maar ook de kansen om hun carrières te ontwikkelen en te floreren.
Een voorbeeld van zo'n collectief is de Delftsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (DVSV), die een belangrijke rol speelde in het bieden van ondersteuning aan vrouwelijke studenten. Deze vereniging bood houvast en hielp hen hun weg te vinden in een nieuwe levensfase en een plek te vinden als vrouwelijke minderheid te midden van een overwegend mannelijke studentenpopulatie. Voor veel vrouwen* was dit een onmisbare bron van steun en inspiratie.
Andere belangrijke voorbeelden:
"Elke vrouw die een zogenaamd 'mannelijk' beroep uitoefent, heeft specifieke problemen vanwege haar geslacht: ze moet haar professionele activiteiten verzoenen met haar taken als echtgenote, moeder en huisvrouw."‐ Odette Filippone (1982)
De wereld van architectuur en ontwerp wordt geconfronteerd met een opmerkelijk fenomeen dat bekend staat als het 'leaky pipeline'-effect. Hoewel er sinds 1985 een evenwicht is bereikt tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke architectuurstudenten in Vlaanderen, blijft dit evenwicht niet behouden in het beroepsleven. Een significant aantal vrouwelijke architecten en ontwerpers verlaat de sector, vooral tussen de leeftijdsgroep van 30-35 jaar. Dit fenomeen is niet beperkt tot de lokale context, maar wordt ook internationaal waargenomen.
Hoewel er beperkt onderzoek bestaat over de oorzaken hiervan, zijn er enkele die benoemd kunnen worden. Het abstracte beeld van een architect als zijnde mannelijk vormt een barrière voor vrouwelijke professionals. Daarnaast blijkt de combinatie van lange werkuren en toewijding aan het gezinsleven een uitdaging, vooral voor vrouwen*. Traditioneel worden vrouwen* vaak in de rol van zorg voor het gezin en huishouden geplaatst, wat resulteert in extra druk bij het balanceren van hun rol als architect, vrouw* en moeder. Deze druk wordt doorgaans minder ervaren door mannelijke architecten die ook vader zijn. Vrouwen* kunnen na zwangerschapsverlof bijvoorbeeld onvoldoende kansen krijgen en worden soms in een ondersteunende rol geplaatst waarbij ze alleen projecten van anderen ondersteunen zonder zelf te kunnen ontwerpen. Deze factoren dragen bij aan het feit dat vrouwen* vaker dan mannen uit de sector stappen of een andere rol aannemen die beter te combineren is met hun gezinsleven. Ook blijft discriminatie en seksisme in de sector aanhouden, wat resulteert in de gender wage gap en het glazen plafond waarbij vrouwen* veel moeilijker doorstromen naar hogere functies. Tot slot blijkt het gebrek aan vrouwelijke rolmodellen, mentors en stagementors een belemmering voor de ontwikkeling en ondersteuning van vrouwelijke professionals.
Cijfers Vlaanderen
Het onderzoek van Caroline Vermeiren werpt licht op dit fenomeen door het aantal afgestudeerde architecten en interieurarchitecten aan de KU Leuven te vergelijken met het aantal ingeschrevenen bij de Orde van Architecten. Tussen 1985 en 1990 was ongeveer 40% van de afgestudeerden vrouw*, maar in 2016 was slechts 16,6% van de geregistreerde architecten in die leeftijdscategorie vrouw*. Dit patroon herhaalde zich: tussen 1990 en 2000 was ook ongeveer 40% van de afgestudeerden vrouw*, maar in 2016 was slechts 32,3% van de geregistreerde architecten in deze leeftijdscategorie vrouw. Hoewel het onderzoek uit 2017 dateert, blijft het relevant voor het begrijpen van dit fenomeen. Er is bijkomend onderzoek nodig naar meer recentere cijfers.
Daarnaast analyseerde het onderzoek het aantal startende en stoppende zelfstandige architecten tussen 2010 en 2015 op basis van cijfers van de Sociale Zekerheid Zelfstandige Ondernemers. Gemiddeld begonnen per jaar zo'n 800 mensen als zelfstandig architect, met een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen*.
Jaarlijks stopten echter 152 architecten, waarvan tweederde vrouw* was. Hoewel er momenteel geen cijfers beschikbaar zijn via dit platform, kan er wel gekeken worden naar de cijfers van de Federatie van Vrije beroepen uit 2021.
Van het totale aantal zelfstandige architecten, bedraagt het aandeel vrouwen* 36,53%. Onder de zelfstandige architecten die het beroep als hoofdactiviteit uitoefenen, zijn er 16.403, waarvan 38,63% vrouw* is. In bijberoep betreft het 36,55% vrouwelijke architecten, terwijl het aantal actieve architecten na pensionering nog 11,71% vrouwelijk is. Hoewel er geen specifieke cijfers beschikbaar zijn voor starters en stopzettingen per vrijberoep per leeftijdscategorie, is het wel duidelijk dat vrouwen* sneller uit de sector stappen dan mannen. Het aantal stopzettingen onder vrouwen* tussen de leeftijd van 30-35 jaar ligt aanzienlijk hoger dan bij mannen, namelijk 61,18% van het totaal aantal stopzettingen.
Geraadpleegde bronnen: