Het thema van Open Monumentendag 2003 ‘Steen, grondstof tot nadenken’ vormde de aanleiding om specifieker in te gaan op de rol van beton in deSingel. Verder kwamen een aantal hedendaagse Belgische architectuurprojecten waar het materiaal beton een prominente plaats inneemt, aan bod. Dit alles werd toegelicht door fotografie, plannen, maquettes en materiaalstalen. Deze tentoonstelling kwam tot stand in samenwerking en met steun van Febelcem, de Federatie van de Belgische Cementnijverheid, deSingel en het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen.
Samenstelling: Saskia Kloosterboer en Katrien Vandermarliere.
In samenwerking met Febelcem, de Federatie van de Belgische cementnijverheid.
Met dank aan de Provincie Antwerpen, Het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen. Met steun van Internationaal Kunstcentrum deSingel.
deSingel, ontworpen en gebouwd door architect Léon Stynen (1899-1990), met medewerking van Paul De Meyer (°1922), is een gebouw met een tijdloze architecturale uitstraling. Stynen ontwierp een voor Vlaanderen unieke culturele infrastructuur. Men noemt het gebouwencomplex van deSingel wel eens ‘het testament van Léon Stynen’ of de ‘meest complete samenvatting van zijn oeuvre’. Om dit gebouw juist te situeren, moet het geplaatst worden in het stedenbouwkundig ontwerp dat Stynen voor de Wezenberg maakte, een urbanistisch plan dat slechts fragmentarisch uitgevoerd werd met de realisatie van de BP-Building (nu AXA) en het voormalige Crest-hotel (nu Crowne Plaza) en deSingel. Deze visie van Stynen op ‘de stad in het groen’ heeft immers aan kracht ingeboet door de aanleg van de snelweg, de spoorlijn en andere verkeersaders in de omgeving. Het ontwerp en de realisatie van deSingel heeft ruim drie decennia in beslag genomen en betekende voor Stynen een ware ‘calvarieberg’. Reeds in 1958 kreeg Stynen de opdracht om op de gronden van de ‘Wezenberg’ – beschermd door groene heuvels en het water van de vestinggrachten – een nieuw Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te bouwen. In 1968 werd de laagbouw geopend, een onvolledige achtvorm, die onderdak bood aan het conservatorium. De tweede fase – opgeleverd in 1980 – omvatte de realisatie van de twee zalen en het gedeelte voor Radio 2. Het departement van Schone Kunsten van het Ministerie wilde liever één polyvalente zaal, maar Stynen kon de overheid overtuigen van de onmogelijkheid een goede concertzaal te bouwen, die tegelijkertijd een theaterzaal is. Zo zijn de Rode Zaal – voor grootschalige theater- dans- en muziektheaterproducties – en de Blauwe Zaal – de concertzaal – gebouwd. Voor het Conservatorium bevatte de tweede fase de bibliotheektoren. Deze ligt boven de Blauwe Zaal. In 1987 kwamen de uitbreiding van het Conservatorium en de publieksfoyer van deSingel erbij, naar een ontwerp van Stynen en De Meyer.
Sinds het ontwerp in 1958 evolueerde de werking van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium. Bovendien deden ook nieuwe gebruikers hun intrede. Oorspronkelijk verantwoordelijk voor de zaalverhuur van deSingel, startte deSingel vzw in het seizoen 1983-1984 – onder leiding van Frie Leysen – met een eigen artistieke programmatie. Naast het Internationaal Kunstcentrum deSingel zijn het Conservatorium (thans onderdeel van de Hogeschool Antwerpen) en Radio 2 Antwerpen sinds lang gebruikers van het gebouw. Verder verleent deSingel momenteel onderdak aan een aantal andere autonome instellingen, zoals het Vlaams Architectuurinstituut en de Posthogeschool voor Podiumkunsten. De ruimtewensen van de verschillende gebruikers evolueerden. Architect Stéphane Beel (1955) werd daarom in 1996 aangezocht om de noden en mogelijkheden van het gebouwte onderzoeken en om de uitbreiding te realiseren. Naast het masterplan verrichtte Beel ook een aantal kleine ingrepen in deSingel. De eerste fase van de uitbreiding – een circulatie-as, artiestenfoyer en bijkomende loges – is gerealiseerd in 1999-2000. De tweede fase – met een hoogbouw aan de Jan Van Rijswijcklaan en een laagbouw ter hoogte van de berm van de snelweg – wordt nu verder uitgewerkt en zou voltooid zijn voor het seizoen 2006-2007. Het bouwprogramma van zestienduizend vierkante meter omvat onder andere een aantal publieksfuncties voor deSingel, extra zalen en dansstudio’s voor het Conservatorium en accommodatie voor de verschillende spin-offs, waaronder het Vlaams Architectuurinstituut, in de nabijheid van het kunstcentrum.
Het complex van deSingel toont niet alleen een versteend tijdsbeeld van dertig jaar, maar leert ons ook dat een gebouw groeit en verandert doorheen de tijd. Het complex van deSingel laat aanpassingen en uitbreidingen toe, zonder aan eigenheid in te boeten. Moderne monumenten vragen een bijzondere aanpak bij uitbreiding en conservatie. De uitbreiding van deSingel door Stéphane Beel Architecten kan het complex in zijn architectuur en programmatie alleen maar verrijken.
Stynens voorliefde voor het beton bestond reeds bij zijn eerste opdracht in 1923: ‘Ik denk beton: de meeste architecten denken steen en gebruiken beton. Het is geen edele materie zoals hout of steen, maar ik werk er graag mee.’ Toch is voor Stynen steeds de ruimte en niet het materiaal van primair belang. Stynen en zijn medewerkers gebruikten vaak beton, enerzijds voor de draagstructuur van het gebouw, maar ook voor de afwerking, als gevelmateriaal en zelfs voor meubilair. In de optiek van het modernisme wilde Stynen het betonskelet in gevel en opbouw zo veel mogelijk zichtbaar laten. Hiermee plaatste Stynen zich in de stroming van het ‘brutalisme’, dat het beton als ‘bruut en naakt materiaal’ zichtbaar wilde laten. Op de tentoonstelling zie je een aantal andere projecten van Stynen waarin beton belangrijk is, zoals het Casino in Oostende, de vakantiewoning aan het Gardameer, de Sint-Ritakerk in Harelbeke en het complex ‘de Zonnewijzer’ in Antwerpen. Ook zijn er een aantal voorbeelden van betonarchitectuur van andere Belgische modernisten te zien, zoals werk van Juliaan Lampens, Willy Vandermeeren en Alfred Hardy.
Aan heel het complex van deSingel zijn vroeger bijzonder technische, akoestische en functionele eisen gesteld. Vanzelfsprekend waren de akoestische vereisten doorslaggevend voor een aantal ontwerpkeuzes en voor de detaillering. Zo zijn de wanden tussen de klaslokalen en de gangen dubbel uitgevoerd met akoestische wanden of ingemaakte kasten. Met de aanleg van de spoorlijn en de E3 werd de akoestische isolatie van de beide zalen nog belangrijker. Regelmatig moesten er aanpassingen gebeuren om de akoestiek te verbeteren. De eenvoud en de bescheidenheid van het materiaal – beton en glas – dragen bij tot de eenheid en sereniteit die het gebouw uitstraalt. Beton speelt dan ook een grote rol in deSingel: in de zichtbare draagstructuur, als materiaal bij de afwerking, als gevelmateriaal én bij de constructie van de twee zalen. De wanden van de zalen zijn ontdubbeld. De muren aan de buitenzijde werden uitgevoerd in ter plaatste gestort beton en afgewerkt met een spuitlaag van kiezelsteentjes. De wanden aan de binnenzijde van de zalen bestaan uit geprefabriceerde betonplaten. Op de tentoonstelling worden stalen van deze twee betontoepassingen levensgroot getoond en wordt het productieproces verduidelijkt. In de loop van de tijd is het beton hersteld en geschilderd. Ook in de uitbreiding van deSingel zal beton een rol spelen, weliswaar minder expliciet dan in de architectuur van Stynen, waar het beton in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het uitzicht en de beleving van het gebouw.
Tot slot komen een aantal recente Belgische architectuurprojecten aan bod, waarin beton als bouwmateriaal een belangrijke rol speelt. Zo is te zien hoe het concertgebouw in Brugge (Paul Robbrecht – Hilde Daem, 2002) is opgebouwd. Heel de omvangrijke betonnen ruwbouw is op veren gezet omwille van akoestische vereisten. En ook binnen is het beton zichtbaar gelaten, bijvoorbeeld in de kamermuziekzaal. Bij de bouw van het TGV-station in Luik (2000-2003) van de Spaanse ingenieur Santiago Calatrava wordt hoogtechnologisch ‘zelfverdichtend’ beton toegepast, dat zeer sterk is, maar dat toch voldoende vloeibaar is om gelijkmatig de complexe vorm van de bekisting te vullen. De ceremonieruimte in Kessel-Lo (Werkplaats voor Architectuur, 2001) is opgebouwd uit drie lagen ter plaatse gestort beton. Het kantoor StoraEnso – Terminal in Zeebrugge (Viérin Architecten, 1999) toont de toepassing van gemoduleerde geprefabriceerde sandwichelementen, die ter plaatse zijn geassembleerd. Tot slot laat Le Balloir in Luik (Charles Vandenhove, 1988-1995) zien hoe gepigmenteerd beton gebruikt kan worden.