Architectuur

Lees hier de laudatio van Prof. Luc Verpoest nav. de tweejaarlijkse Cultuurprijs van de KU Leuven aan Ney & Partners

Lees hier de laudatio van Prof. Luc Verpoest nav. de tweejaarlijkse Cultuurprijs van de KU Leuven aan Ney & Partners
Copyright

Deze week reikte de KU Leuven haar tweejaarlijkse Cultuurprijs uit aan Ney & Partners. Daarmee erkent de universiteit de waardevolle brug die het bureau slaat tussen techniek en esthetiek. Professor emeritus Luc Verpoest: “Laurent Ney weet zijn achtergrond als bouwkundig ingenieur op een eigenzinnige en originele manier te combineren met architecturale esthetiek. Het ‘constructie technische’ heeft een belangrijke plaats in zijn werk, hij slaagt erin om dit steeds zorgvuldig en mooi vorm te geven.”

De Cultuurprijs wordt tweejaarlijks uitgereikt en is goed voor een bedrag van 10 000 euro. KU Leuven wil hiermee een hoogstaand en vernieuwend Belgisch kunstenaar die zich verdienstelijk heeft gemaakt op het vlak van vorming en/of onderzoek in de kunsten erkennen. Dit jaar stond de prijs in het teken van architectuur, interieurarchitectuur en productdesign. De Cultuurprijs wordt mogelijk gemaakt door het Blanlin-Evrart-fonds.

Laudatio Prof. Luc Verpoest

Als we over architectuur willen spreken kunnen we - tegen de waarschuwing van Geert Bekaert en Karl Kraus in - niet zwijgen over vorm, stijl, schoonheid of zelfs kunst. Architectuurgeschiedenis is voor velen nog steeds de kunstgeschiedenis van de bouwkunst. Architectuur is kunst, maar er komt meer bij kijken. De Romeinse architect en ingenieur Marcus Vitruvius Pollio schreef tweeduizend jaar geleden in zijn De Architectura Libri Decem dat een gebouw het resultaat is van een behoorlijk ingewikkeld proces van ontwerpen, bouwen en wonen, zijnde de gezamenlijke opdracht van opdrachtgever die de behoefte aan een gebouw formuleert, de architect die het gebouw ontwerpt, de aannemer en bouwvakker die het bouwen, de gebruiker die het uiteindelijk bewoont. De opdracht van de architect in het bijzonder vat hij als volgt samen: bij ontwerp en uitvoering van gebouwen moet goed worden nagedacht (ratio) over constructieve duurzaamheid (firmitas) en functionele doelmatigheid (utilitas) en uiterlijk schoon (venustas). Een goed bedacht programma van eisen dat op creatieve en economisch verantwoorde wijze materieel en ruimtelijk vorm krijgt, met kennis van zaken gebruik makend van alle mogelijkheden van bouwmaterialen en constructietechnieken: dat is architectuur, en het is meer dan een Schone Kunst. Of zoals Henry van de Velde – wij vieren dit jaar de honderdvijftigste verjaardag van zijn geboorte – schreef (in 1929): “N’ abandonnez jamais aucun espoir, le règne de la beauté s’est préparé depuis les commencement des siècles. Son accomplissement ne dépend que de nous-mêmes et de la part que dans la recherche nous accordons à la raison” [Henry van de Velde, Le nouveau dans l’architecture, Brussel, 1929].


Wat de architect betreft stelt Vitruvius hoge eisen: “Van de architect verwacht men een kennis die is verrijkt met velerlei vormen van scholing in een groot aantal takken van wetenschap”. De opsomming van kennis die de architect leert van de verschillende kunsten en (met althans enige diepgang) moet beheersen, is bijzonder indrukwekkend: taalkunde, wiskunde, geometrie, sterrenkunde, natuurkunde, medicijnen, harmonie en klankleer, jurisprudentie, filosofie, geschiedenis. De homo universalis van de renaissance, het profiel van Leonardo, wordt hier voor het eerst uitgetekend.
Het gaat echter niet uitsluitend om pure kennis, om zuivere wetenschap, om wetenschappelijk inzicht op zich. Vitruvius: “Deze kennis ontstaat door ambachtelijk handwerk en verstandelijke beredenering. Ambachtelijk handwerk is het zich voortdurend bekwamen in een bezigheid waarbij met de handen vorm wordt gegeven aan het soort materiaal dat vereist is, tot het beantwoordt aan de voorgenomen vormgeving. Verstandelijke beredenering is wat de ambachtelijke voorwerpen kan toelichten en verklaren, uitgaande van de verhouding tussen de technische vaardigheden en het concept. Architecten die zich zonder studie uit boeken tot geoefende vaklui hadden opgewerkt, slaagden er dan ook niet in een gezag te krijgen zoals overeenkwam met hun inspanningen. Zij die daarentegen uitsluitend vertrouwden op theoretische redeneringen en studieboeken, hebben mijns inziens niet de realiteit maar haar schaduw nagejaagd. Diegenen echter die zich in beide grondig hebben geschoold, bereikten, als het ware van alle wapenen voorzien, hun doel snel en met gezag (…). Het lijkt dus duidelijk dat iemand in beide opzichten geoefend moet zijn wanneer hij zich voor architect wil uitgeven. Daarom moet hij ook aanleg hebben en gemakkelijk kunnen leren, want aanleg zonder studie kan evenmin een volmaakte vakman voortbrengen als studie zonder aanleg”. “Ars sine scientia nihil est”, vaardigheid zonder inzicht, kunde zonder kennis is niets, schreef de Franse bouwmeester Jean Mignot ca 1400 als lid van een internationale commissie die in Milaan de stabiliteitsproblemen van de gotische dom moest oplossen.
Architectuur gaat over denken en doen, over kennis en kunde: architectuur als toegepaste wetenschap, als ingenieurswetenschap. De ingenieur is de “vernufteling” - de term zou afkomstig zijn van de vroeg-zeventiende-eeuwse dichter P.C. Hooft (1581-1647), tijdgenoot van wis- en natuurkundige en ingenieur Simon Stevin (1548-1620), de Leonardo van de Nederlanden en gespecialiseerd in waterbouwkunde, vestingbouw, architectuur en stedenbouw.

In wezen was Vitruvius architect én bouwkundig ingenieur. Niet voor niets kreeg De libri Architectura Libri Decem in de Nederlandse vertaling van Ton Peters de titel Ha ndboek Bouwkunde (Amsterdam, 1997 / 2003). Vitruvius’ aandacht gaat uit naar een stevige wetenschappelijke onderbouw van de praktijk van het bouwen die mede door deze praktijk wordt gestoffeerd. Vandaar (in Boek II) zijn uitvoerige aandacht voor bouwmaterialen, onmiddellijk na de architectuurtheoretische uiteenzetting in het eerste boek: “Logisch gezien zou daarna mijn verhandeling verder moeten gaan over de proporties en evenwichtige verhoudingen, die in acht moeten genomen worden bij gewijde en openbare bouwwerken en bij particuliere huizen. Maar ik heb besloten hier niet mee te beginnen, voordat ik heb besproken welke eigenschappen in de praktijk de materialen hebben waarvan we ons moeten voorzien, en waaruit we door middel van metsel- en timmerwerk gebouwen tot stand brengen, en voordat ik heb verteld uit welke natuurlijke elementen die zijn samengesteld” (Boek II, proloog). Die aandacht voor de realiteit van het bouwen, voor concrete gebouwen met een reëel programma van eisen en voor de dagelijkse realiteit van het bouwen vinden we terug in de boeken over openbare gebouwen (eigenlijk over allerhande soorten utiliteitsbouw, met inbegrip van havens), over particuliere gebouwen (huizen), over wand- en vloerdecoratie, over watervoorziening (aquaducten, waterleidingen, en hij waarschuwt voor gevaar voor vergiftiging bij het gebruik van loden buizen), en ten slotte in twee heel technische hoofdstukken over uurwerken en over machinebouw, “over alle mechanische systemen voor tijden, van vrede en oorlog” (takels, watermolens en pompen, katapulten, stormrammen, hijskranen), door Vitruvius uitdrukkelijk “bedoeld als bekroning van mijn hele handboek”. Het lijkt er op dat hij zich vooral als ingenieur wil manifesteren. De boeken III en IV over tempels en de klassieke zuilenordes – die in de zgn. zuilenboeken van de renaissance en het classicisme vooral aandacht zullen krijgen – lijken voor Vitruvius wel haast onbelangrijk. Anderzijds is het vreemd dat hij nergens over het bouwen van bruggen spreekt, zij het wel over het bouwen van havenhoofden, kades en dammen en het gebruik van hydraulisch beton, een technologie die in zijn tijd ook gebruikt werd voor het funderen van bruggen.

Vitruvius lag door zijn De Architectura Libri Decem aan de basis van een traditie van architectuurtheoretische traktaten én van praktijkgerichte handboeken, van Leon-Battista Alberti en Andrea Palladio tot Claude Perrault en Jean-Rodolphe Perronet, teksten die het brede veld van het bouwen bestrijken. De architectuurgeschiedenis (en de architectuurkritiek) kan niet langer uitsluitend geschreven worden als een stijlengeschiedenis van gebouwen van architecten, maar gaat voortaan ook over architecten én ingenieurs, over architectuur en bouwkunde, over ontwerpers en bouwers, en ook over de ontwikkeling en productie van bouwmaterialen, over constructietechnieken, over de organisatie van bouwwerven. Dat geldt uiteraard a fortiori voor de architectuur sinds de Eerste Industriële Revolutie die overigens meteen ook onze historische kijk op de pre-industriële architectuur van de klassieke oudheid en van de middeleeuwen veranderde. Architectuur als bouwkunde: het is de architectuurgeschiedenis die werd gebouwd en geschreven door Eugène-Emmanuel Viollet-le-Duc, Auguste Choisy, John A. Roebling, Joseph Paxton, Gustave Eiffel, Arthur Vierendeel, Auguste Perret, Robert Maillart, Pier Luigi Nervi, Felix Candela, Santiago Calatrava. In 1923 schreef Le Corbusier over “L’esthétique de l’ingénieur : architecture” (in Vers une architecture): “Le diagnostic est clair. Les ingénieurs font de l’architecture, car ils emploient le calcul issu des lois de la nature, et leurs œuvres nous font sentir l’HARMONIE. Il ya donc une esthétique de l’ingénieur, puisqu’il faut, en calculant, qualifier certains termes de l’équation, et c’est le goût qui intervient. Or, lorsqu’on manie le calcul, on est dans un état d’esprit pur et, dans cet état d’esprit, le goût prend des chemins sûrs”.

Ook voor Laurent Ney en medewerkers is architectuur in eerste instantie rationeel ontwerpen en bouwen, bedachtzaam werken met bouwmaterialen en constructietechnieken (de ratio van Vitruvius, de raison van Henry van de Velde, de esprit pur van Le Corbusier). Bouwkundige constructies als bruggen en infrastructuurwerken zijn evenzeer architectuur, “kunstwerken” noemen we ze. Bouwkundige aspecten zijn het uitgangspunt in iedere fase van een ontwerp, van stoel tot stad. Ook de ingenieur is ontwerper. Hij beperkt zich niet tot de beschikbare technieken, maar ontwerpt originele en vernieuwende technische oplossingen. Voor Ney&partners blijft het daar niet bij. Het is de opdracht en de verantwoordelijkheid van de ingenieur en de architect met materialen, technieken en structuren ruimte te creëren en ze vorm te geven. Wat de Zwitserse architect Jacques Herzog zei over zijn werk - “Structuur is tegelijkertijd ook ruimte en vorm” - geldt ook voor het werk van Laurent Ney en medewerkers. Een bouwwerk wordt architectuur, bouwkunde wordt bouwkunst, de kunst van het bouwen. Ney&partners staat in die traditie van bouwkundige ingenieurs en ingenieurs-architecten, van bouwmeesters die met “een cultuur van het bouwen” niet alleen hebben bijgedragen aan de architectuurgeschiedenis op zich maar hiermee tevens voor de architectuur een culturele erkenning van grote betekenis hebben verworven. Het is ook van grote culturele betekenis dat Laurent Ney en partners hun hoogtechnische vernuft weten in te zetten in de monumentenzorg, en in deze de eisen van vandaag en de uitdagingen van de nieuwste technologieën in het bouwvak aangaan met fundamenteel respect voor het bouwkundig erfgoed. Om af te sluiten met een uitspraak van de jarige Henry van de Velde die ook voor Laurent Ney opgaat: “Er bestaat een klasse van personen die we niet langer kunnen weigeren ze kunstenaars te noemen … De kunstenaars naar wie ik verwijs, die een nieuwe architectuur hebben gecreëerd, zijn de ingenieurs”. De toekenning van de Cultuurprijs van de KU Leuven aan ingenieur Laurent Ney en medewerkers wil ik ten slotte ook graag zien als de inleiding op wat hopelijk volgend jaar de viering van anderhalve eeuw ingenieursopleiding aan deze universiteit zal worden.

Luc Verpoest
Leuven
30 april 2013