Het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet vervangt het bestaande decreet van 2008. De aanleiding om het Cultureel-erfgoeddecreet aan te passen is het Planlastendecreet. Het Planlastendecreet legt nieuwe algemene regels op over de wijze waarop gemeenten en provincies subsidies aanvragen en verantwoorden bij de Vlaamse overheid. Het Cultureel-erfgoeddecreet werd aangepast aan deze nieuwe algemene regels.
Het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet brengt evenwel ook nog andere wijzigingen met zich mee. Er zijn een aantal technische aanpassingen. Enerzijds resulteert dit in een eenvoudigere regelgeving, anderzijds worden een aantal tekortkomingen weggewerkt die het Rekenhof vaststelde in het decreet van 2008.
Daarnaast worden er ook beperkte inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd op het bestaande decreet. De voornaamste zijn de mogelijkheid voor structureel gesubsidieerde cultureel-erfgoedorganisaties om projectsubsidies aan te vragen voor internationale projecten en de inschrijving van een belangenbehartiger voor de cultureel-erfgoedsector.
Hieronder is een gedetailleerd overzicht te vinden van de doorgevoerde wijzigingen.
1. Subsidies aan provincies, gemeenten en de VGC voor het realiseren van een complementair cultureel-erfgoedbeleid
Voor de cultureel-erfgoedconvenants zijn er (door de aanpassing aan het Planlastendecreet) significante wijzigingen.
De toekenning van subsidies voor het regionale cultureel-erfgoedbeleid aan de provincies zal voortaan gebeuren op basis van de procedure zoals bepaald door het Planlastendecreet:
Eind 2012 maakt de Vlaamse Regering de Vlaamse beleidsprioriteiten bekend voor het regionaal cultureel-erfgoedbeleid.
In de loop van 2013 kunnen de provincies bij de opmaak van hun meerjarenplanning aangeven hoe zij deze Vlaamse beleidsprioriteiten zullen invullen.
Deze meerjarenplanning wordt begin 2014 bezorgd aan de Vlaamse overheid.
Op basis van deze meerjarenplanning beslist de Vlaamse Regering om een jaarlijkse subsidie toe te kennen voor de periode 2014 – 2019.
De opvolging van deze Vlaamse beleidsprioriteiten en de verantwoording van de subsidies gebeurt volledig op basis van de documenten die de provincies opmaken in het kader van hun beleids- en beheerscyclus. Er wordt geen cultureel-erfgoedconvenant meer gesloten.
Als gevolg hiervan zullen de huidige cultureel-erfgoedconvenants met de provincies (voor de periode 2009 – 2014) één jaar vroeger beëindigd worden, met name eind 2013.
Voor de toekenning van subsidies voor het lokale cultureel-erfgoedbeleid aan gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, wordt er gewerkt met 2 sporen.
Enkel de steden Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven en Mechelen kunnen nog als individuele gemeente een subsidie aanvragen voor de uitbouw van het lokale cultureel-erfgoedbeleid. De subsidietoekenning gebeurt daarbij op basis van de procedure van het Planlastendecreet zoals hierboven beschreven. Voor het lokale cultureel-erfgoedbeleid van deze gemeenten zullen er dan ook Vlaamse beleidsprioriteiten bekend gemaakt worden. De convenants met Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven en Mechelen (indien zij een aanvraag indienen als individuele gemeente) worden hierdoor één jaar vroeger beëindigd. Voor de nieuwe beleidsperiode 2014 – 2019 wordt geen cultureel-erfgoedconvenant meer gesloten.
Andere gemeenten kunnen voor de uitbouw van hun lokaal cultureel-erfgoedbeleid gesubsidieerd worden via een intergemeentelijk samenwerkingsverband. Hier blijft de werkwijze van het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 behouden: de beleidsperiodes blijven dezelfde en er worden nog steeds convenants gesloten.
In het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet wijzigt ook het inwonersaantal dat minimaal vereist is om in aanmerking te komen voor een cultureel-erfgoedconvenant (50.000 inwoners) en de minimale subsidie die hier aan verbonden is (150.000 euro). Alle huidige intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarmee een convenant is gesloten beschikken over het vereiste minimale inwonersaantal. In de overgangsbepalingen werd bovendien ingeschreven dat voor elke convenant voor de periode 2015 - 2020 minstens hetzelfde subsidiebedrag zal worden toegekend als het bedrag dat op basis van het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 wordt ontvangen.
Een laatste wijziging is tenslotte dat een convenant minstens een periode van 3 jaar moet beslaan. Er kunnen geen aanvragen meer ingediend worden om een cultureel-erfgoedconvenant te sluiten voor de laatste 2 jaar van de beleidsperiode.
Er moet pas rekening gehouden worden met deze wijzigingen wanneer er een nieuwe aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt ingediend. Alle bestaande cultureel-erfgoed-convenants blijven van kracht tot eind 2013 (voor de provincies en Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven en Mechelen die een aanvraag indienen conform de procedure van het Planlastendecreet – de huidige beleidsperiode eindigt hier één jaar vroeger), of tot eind 2014 (voor andere gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden – wanneer de huidige beleidsperiode eindigt). Let wel dat er voor de periode 1 januari 2014 – 31 december 2014 geen nieuwe cultureel-erfgoedconvenants meer gesloten kunnen worden.
Voor de toekenning van subsidies aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) zijn er geen wijzigingen. Het cultureel-erfgoedconvenant dat gesloten werd voor de periode 2012-2016 blijft ongewijzigd van kracht.
2. Werkingssubsidies aan cultureel-erfgoedorganisaties
a) Organisaties kunnen twee keer per beleidsperiode van 5 jaar een aanvraag doen voor werkingssubsidies: ofwel voor de volledige beleidsperiode, ofwel voor de laatste 2 jaar van de beleidsperiode.
b) De criteria en de voorwaarden om een werkingssubsidie te ontvangen werden waar mogelijk vereenvoudigd, maar blijven inhoudelijk dezelfde.
c) De notie interculturaliteit wordt verruimd naar duurzaamheid en maatschappelijke en culturele diversiteit.
d) Er kunnen sancties opgelegd worden die in verhouding staan tot de vastgestelde inbreuk. In het huidig decreet is de enige mogelijke sanctie het terugvorderen van de volledige subsidie.
Er moet pas rekening gehouden worden met de wijzigingen van de criteria en voorwaarden wanneer een nieuwe aanvraag voor werkingssubsidie wordt ingediend. Alle bestaande beheersovereenkomsten blijven verder van kracht tot de beleidsperiode afloopt.
e) Voor collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisaties die een indeling bij het Vlaamse niveau willen aanvragen (musea en culturele archieven) vereenvoudigt de procedure: de indeling bij het Vlaamse niveau en de toekenning van een werkingssubsidie gebeuren voortaan tegelijk.
Dit heeft als gevolg dat de musea op 15 juli 2012 geen aanvraag moeten indienen voor indeling bij het Vlaamse niveau voor de periode 2014 - 2018. Aanvragen van musea voor indeling bij het Vlaamse niveau en de toekenning van een werkingssubsidie voor de periode 2014 – 2018 moeten ingediend worden op 1 april 2013.
f) de voorwaarden waaronder reserves op subsidies kunnen aangelegd worden wijzigen. Enerzijds verandert de norm voor de maximale aangroei van de reserve per beleidsperiode (20% van de werkingssubsidie i.p.v. 20% van de jaarlijkse werkings- en personeelskosten). Anderzijds zullen eigen inkomsten niet meer meegeteld voor de bepaling van de reserve. Deze wijziging kadert in een algemene reserveregeling voor alle subsidies, die in uitvoering van het Rekendecreet wordt opgesteld, en resulteert in een soepelere regeling die het verwerven van eigen inkomsten stimuleert.
De bepaling van de reserveregels moet nog verder uitgewerkt worden in de uitvoeringsbesluiten, waardoor pas definitief uitsluitsel gegeven kan worden over de nieuwe reserveregeling nadat de uitvoeringsbesluiten zijn goedgekeurd.
3. Projectsubsidies
a) Het instrument van de projectsubsidies wordt uitgebreid: organisaties die een werkingssubsidie ontvangen kunnen ook projectsubsidies aanvragen, zij het enkel voor grote internationale projecten.
b) Daarnaast worden er, voor organisaties die een werkingssubsidie ontvangen, ook projectsubsidies voorzien voor internationale projecten die cofinanciering vereisen. Deze maatregel wordt voorzien om de cofinanciering te ondersteunen die bijvoorbeeld door de Europese Unie gevraagd wordt in het kader van het Europeana-subsidieprogramma.
Deze wijzigingen worden van kracht voor projecten die starten vanaf 2014.
4. Aanvullende subsidies voor tewerkstelling
Op basis van het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 kunnen organisaties, mits goedkeuring van een aanvraag, de subsidies behouden voor vervangers van geregulariseerde DAC’ers. Het behoud van deze aanvullende subsidies voor tewerkstelling is gekoppeld aan de beleidsperiode van het regionale cultureel-erfgoedbeleid van de provincies.
Omdat de beleidsperiode van het regionale cultureel-erfgoedbeleid wijzigt (zie punt 1), wijzigt ook de beleidsperiode voor het behoud van de aanvullende subsidie voor tewerkstelling: deze zal eind 2013 aflopen (i.p.v. eind 2014). Dit heeft tot gevolg dat de aanvragen voor het behoud van de aanvullende subsidies voor tewerkstelling voor de volgende beleidsperiode (2014 – 2019) ingediend moeten worden in 2013 (datum voorzien in het ontwerp van uitvoeringsbesluit: 15 januari 2013).
5. Belangenbehartiger voor cultureel erfgoed
Bij de behandeling in het Vlaams Parlement werd een nieuwe afdeling toegevoegd aan het Cultureel-erfgoeddecreet die het mogelijk maakt om een belangenbehartiger voor cultureel erfgoed te subsidiëren.
Als voorwaarde voor subsidiëring geldt dat de belangenbehartiger minstens de helft van de erkende en gesubsidieerde cultureel-erfgoedorganisaties moet vertegenwoordigen en minstens de helft van alle erkende en gesubsidieerde cultureel-erfgoedorganisaties per deelsector. De subsidiëring van een belangenbehartiger is pas mogelijk vanaf 2016.