Door – in een eerste deel – uit te gaan van het organisatorisch kader, de gebouwen, de communauteit van de broeders en de organisatie van het onderwijs voor en na de wet van 18 november 1949 en de verschillende samenwerkingsverbanden, leert de auteur ons dat onderwijs steeds in evolutie is en dat zowel externe als interne factoren het beleid bepalen.
In een tweede deel gaat Van de Perre dieper in op het vernieuwde kunstpedagogisch project, dat een aanvang nam met de externe kritiek op het Sint-Lucasonderwijs omstreeks 1910-1930. Dit was een belangrijke periode, gekenmerkt door het afscheid van de neogotiek als stijl (maar behoud als methode), het invoeren van het natuurschetsen naast het bouwkundig tekenen, en een nieuwe atmosfeer van de school als kunstmilieu.
In zijn conclusies verwijst Van de Perre naar de eigen accenten van het Sint-Lucasarchitectuuronderwijs, waarmee hij bevestigt dat ook de inbreng van de studenten en de uitbouw van hun architectuurpraktijk illustreren dat Sint-Lucas voor een brede en rijke vorming stond, een opleiding waar gemotiveerde kandidaat-architecten nog het recht hebben een persoonlijke inbreng vorm te geven.