De Dienst der Verwoeste Gewesten was een van de grootste spelers in de organisatie van de wederopbouw. Hij werd opgericht als coördinerend orgaan en om in te staan voor de toepassing van de wet op de aanneming van de gemeenten van 8/04/1919. Voor deze taak kreeg de dienst vergaande bevoegdheden en budgetten en kon hij op elk moment een beroep doen op andere openbare besturen. Hij was actief van 9/04/1919 tot 19/08/1926 en hing achtereenvolgens af van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Staathuishoudkundige Zaken (het latere Ministerie van Economische Zaken) en het Ministerie van Landbouw.
Aan het hoofd van de Dienst der Verwoeste Gewesten stond een Algemene Bestuurder. Het algemeen bestuur had de leiding over zes ondergeschikte besturen, namelijk het secretariaat, de personeelsdienst, een dienst die de terugkeer van de vluchtelingen organiseerde, een handels- en financiële dienst, een vervoerdienst en een bouwdienst.
Toen de werking van de Dienst der Verwoeste Gewesten in 1926 werd stopgezet, waren lang niet alle dossiers van heropbouw gesloten. De briefwisseling van de gemeenten met de Dienst voor Vereffening der Oorlogsschade, ook goed vertegenwoordigd in het gemeentelijk wederopbouwarchief, doet vermoeden dat deze dienst de opvolging van dossiers deels op zich nam.
Hoog Koninklijke Commissarissen en Toegevoegde Hoog Koninklijke Commissarissen:
De wet op de aanneming van de gemeenten van 8/04/1919 nam de organisatie van de wederopbouw op gemeentelijk niveau grotendeels uit handen van het gemeentebestuur en vertrouwde haar toe aan Hoog Koninklijke Commissarissen en Toegevoegde Hoog Koninklijke Commissarissen als vertegenwoordigers van de Dienst der Verwoeste Gewesten. De aangenomen gemeenten van West-Vlaanderen waren gegroepeerd in drie gewesten: de Kuststreek, een Noorderstreek en een Zuiderstreek, die elk een Hoog Koninklijk Commissaris aan het hoofd hadden. Deze commissarissen verdeelden de budgetten en keurden de inrichtings- en rooilijnplannen goed, die volgens de wet van 8/04/1919 verplicht waren.
Bouwdienst:
De Bouwdienst werd opgericht in december 1919 om de bouwprogramma’s van de overheid te realiseren, waaronder meerdere tuinwijken. Hij werd geleid door Raphaël Verwilghen. De Bouwdienst speelde een stimulerende rol door standaardmodellen van bouwonderdelen (zoals venster- en deurtypes) te verspreiden via de gemeentemagazijnen. Hij trachtte ook de monopoliepositie van bepaalde architecten tegen te gaan door barema’s op te stellen voor erelonen en hij bemiddelde bij aanbestedingen.
Gemeentemagazijnen:
De Dienst der Verwoeste Gewesten bouwde een netwerk uit van gemeentelijke en gewestelijke magazijnen waar materiaal werd opgeslagen voor de wederopbouw. Op aanvraag van een aangenomen gemeente zorgde de overheid voor een eerste voorraad (hout, bakstenen, dakpannen,…), waarop de gemeenten een kleine winstmarge mochten maken die hen in staat stelde om volgende stocks zelf aan te kopen. Door het aankopen van grote voorraden kon men de prijzen drukken. Vanaf 1924 werd het aantal gemeentemagazijnen opnieuw afgebouwd.
De gemeentemagazijnen speelden een belangrijke rol in het systeem van de voorlopige woningen van Minister Renkin. Ze leverden het materiaal ervoor in ruil voor bonnen die de geteisterde ontving van de gemeente.
Vervoerdienst:
De Vervoerdienst (of E.T.R.D.: Exploitation des Transports des Régions Dévastées), was gevestigd in Roeselare en stond in voor het transport in het verwoeste gebied. De dienst leende voertuigen en materiaal uit aan organisaties of privépersonen, zoals vrachtwagens, locomotieven en tractoren. Hij bouwde ook een netwerk uit van Decauville-spoorlijnen.
Comiteit voor Steun aan de Geteisterden van de Verwoeste Gewesten:
Dit comité had haar hoofdzetel in Brussel, een centrale opslagplaats in Oostende en een netwerk van lokale magazijnen. Het werd opgericht om de teruggekeerde vluchtelingen op korte termijn te voorzien van (school)meubilair, huisraad en kledij aan groothandelsprijzen. Een deel van deze voorraden bestond uit schenkingen. Het bedrag van de ontvangen goederen werd later afgehouden van de uitgekeerde oorlogsschadevergoeding.
In bijna elk dossier over de wederopbouw in het gemeentearchief, is briefwisseling met de Dienst der Verwoeste Gewesten terug te vinden. Het merendeel daarvan is van de hand van de Toegevoegde Hoog Koninklijke Commissarissen. Los van zijn inmenging in zo goed als alle aspecten van het bestuur (tot en met de lonen van het personeel, het brandweermateriaal en de telefoonaansluiting) had de Dienst der Verwoeste Gewesten meer bepaald een groot aandeel in de organisatie van drie systemen die door de overheid werden gelanceerd om de wederopbouw aan te moedigen, namelijk het systeem van de voorlopige woningen (ook het systeem Renkin genoemd, naar Minister van Binnenlandse Zaken Jules Renkin), het systeem van Heropbouw door de Staat en het systeem van het Herstel van Landerijen.
De voorlopige woningen, ook halfbestendige of semipermanente woningen genoemd, moesten het tekort aan barakken van het Koning Albertsfonds opvangen. Men kon het materiaal ervoor ophalen in het Gemeentemagazijn in ruil voor een bon ter waarde van 3000 frank, die werd afgeleverd door de gemeente. Om in aanmerking te komen voor deze ‘zelfbouwpremie’ dienden geteisterden een aanvraag en een plan in bij de gemeente. Dergelijke bouwtekeningen, meestal eenvoudig opgevat, en de bijhorende brieven zijn vaak goed bewaard in het gemeentearchief.
Wie instapte in het systeem van Heropbouw door de Staat, zag af van zijn schadevergoeding door de Rechtbank voor Oorlogsschade. Ook dit was een manier voor de overheid om de moeizame vooruitgang van de wederopbouw, deels door de overbelasting van de rechtbanken, te versnellen. De bouwtekeningen die in dit kader door geteisterden werden ingediend, moesten worden goedgekeurd door de gemeente en de Hoog Koninklijke Commissaris en zijn vaak goed bewaard. De aanvraagformulieren, overeenkomsten, lastenkohieren, processen-verbaal van opening van aanbesteding en processen-verbaal van voorlopige en definitieve overname die bij de gemeenten zijn terug te vinden, behandelen meestal de heropbouw van een gemeentegebouw.
Het systeem van Herstel van Landerijen was vergelijkbaar met dat van de Heropbouw door de Staat, maar dan voor landbouwbedrijven. De geteisterde diende een bestek in bij de gemeente en ontving van de gemeenteontvanger een vergoeding waarmee hij zich ertoe verbond zijn hoeve opnieuw bedrijfsklaar te maken. Ook hier deed men afstand van zijn recht op schadevergoeding bij de rechtbank.
Uit de briefhoofden van de correspondentie die van de Dienst der Verwoeste Gewesten in het gemeentearchief voorkomt, valt een complexere structuur van de dienst af te leiden dan de zes besturen waarvan in de literatuur sprake is. Er werd gewerkt met lettercodes zoals A (waarschijnlijk het Secretariaat), C (Bestuur der Rekenplichtigheid) en E (waarschijnlijk de Dienst der Onteigeningen). Uit de briefwisseling blijkt ook dat de Dienst der Verwoeste Gewesten een eigen Wegenisdienst had en een dienst die zich vermoedelijk specifiek bezighield met het systeem van Heropbouw door de Staat (Le Service de Contrôle pour la Reconstruction des Immeubles, waarvan geen precieze Nederlandse vertaling teruggevonden werd in de documenten)
Algemeen Bestuur / Algemeen Bestuurder
Tweede Algemeen Bestuur / Afgevaardigd Bestuurder (Vaak Bestuur R)
Bestuur A (Secretariaat?)
Bestuur C (Bestuur der Rekenplichtigheid) (bewijsstukken)
Bestuur D (aanbestedingen)
Bestuur DD
Bestuur DE
Bestuur DT (Ministerie van Landbouw, Diensten van Economische Zaken)
Bestuur DV
Bestuur E (Dienst der Onteigeningen?)
Bestuur F (uitbetaling loon architect, bewijsstukken)
Bestuur R (herstel landerijen, stand van zaken wederopbouw)
Bestuur RD
Bestuur S (Comiteit voor Steun aan de Geteisterden?)
Bestuur V
Bestuur VR
Bestuur VY