interview

Architecten Mechthild Stuhlmacher, Wouter Callebaut en Gert Biebauw over hun Predikheren

Op 31 augustus stellen het Vlaams Architectuurinstituut en Klara het nieuwste Architectuurboek Vlaanderen voor, live vanuit de stadsbibliotheek Het Predikheren in Mechelen. Naar aanleiding van de uitzending ging Sofie De Caigny (directeur Vlaams Architectuurinstituut) in gesprek met de architecten van dit unieke project: Mechthild Stuhlmacher (Korteknie Stuhlmacher Architecten), Wouter Callebaut (Callebaut Architecten) en Gert Biebauw (Bureau Bouwtechniek).

"Vanaf het eerste bezoek aan de ruïne van Predikheren zaten we op één lijn, over de kerk, de zolder, de ruïneuze atmosfeer die we kost wat kost wilden bewaren... Er was meteen veel energie!"
‐ Wouter Callebaut

Magie in het atelier van de Vlaams Bouwmeester

SDC: Het Predikheren was de inzet van een Open Oproep in 2012. Het dossier van de Open Oproep vermeldt een samenwerking met HildundK. Mechthild, zou je kunnen toelichten hoe het huidige ontwerpteam werd gevormd, wanneer en met welke intenties?

MS: Andreas Hild was iemand die ik al langer in het vizier had. Ik had al enkele keren over hem gepubliceerd, onder andere in het tijdschrift OASE. Ik ervaarde zijn aanpak van monumenten verfrissend en ondogmatisch. Via een eerdere publicatie had ik de Alte Pinakothek in München van Hans Döllgast leren kennen. De ervaring van dat gebouw was voor mij een openbaring. Het vertelt op een erg overtuigende manier een verhaal over oud en nieuw. Net in het niet afgewerkte wordt een duidelijke boodschap overgebracht van de geschiedenis van het gebouw én ook van de toenmalige omstandigheden in Duitsland. De bijzondere verhouding tussen oud en nieuw is bij Döllgast niet alleen conceptueel, ze is ook ingegeven vanuit de schaarste net na de Tweede Wereldoorlog in Duitsland. Zo zijn het heden, de littekens van de oorlog en de langere geschiedenis van de plek op een heel tactiele wijze leesbaar gemaakt, ze worden letterlijk tastbaar. Het leek me boeiend en spannend om een samenwerking met Andreas Hild op te zetten voor de Open Oproep. Uiteindelijk is die samenwerking nooit echt tot stand gekomen, al was hij wel aanwezig bij de presentatie.

SDC: Wouter, vanuit welke motivatie wilde je onder dit project je schouders zetten?

WC: De Open Oproep als formule is voor ons een plaats om je visie te tonen en waar ook verwacht wordt om vernieuwende architectuur te maken. Dit out-of-the-box denken trekt ons sterk aan. Wij geloven heel erg in samenwerkingen en kruisbestuivingen van architectenteams voor dergelijke grote en complexe herbestemmingsopdrachten van erfgoed. We willen verder kijken dan het gekende met een sterke historische en wetenschappelijke reflex vanuit onze interesse in erfgoed. Dit alles om het DNA van het gebouw en de plek perfect te vatten. We hopen met deze manier van werken de andere partners in het team te inspireren naar nog sterkere concepten en visies. Onze eerste Open Oproep dateert pas van 2010. We deden toen mee aan de Open Oproep voor het stadshuis van Diksmuide met ONO architectuur en later het Dominicanenklooster Qvit in Antwerpen, eveneens met ONO architectuur. Dat zijn generatiegenoten waarmee we veel voeling hebben. In de vraagstellingen rond het project dagen we elkaar echt uit. Beide Open Oproepen wonnen we ook, wat deed uitkijken naar meer. We hadden toen met een beperkt aantal interessante Belgische architectenbureaus samengewerkt, waaronder Robbrecht en Daem, maar ook met het Engelse bureau van Ian Simpson voor de Elisabethzaal in Antwerpen. Daar leerden we Bureau Bouwtechniek kennen.

Ik was eigenlijk niet vertrouwd met het werk van Korteknie Stuhlmacher Architecten en kende slechts één project van Andreas Hild, een rationeel baksteenproject in München. Het eerste telefoongesprek met Mechthild vond ik alvast erg interessant, alsook haar publicaties in OASE. Ik vond het ook positief dat Mechthild ons kwam bezoeken in ons atelier, dat toen gevestigd was in een gerestaureerde molen bij Gent, om onze manier van werken en onze projecten te leren kennen. Dit gaf vertrouwen voor een gemeenschappelijke deelname aan de Open Oproep.

MS: We zijn via Mark Sette van Bureau Bouwtechniek terechtgekomen bij Wouter Callebaut. Het was inderdaad een bureau waarvan ik inschatte dat het met een open blik het project zou benaderen.

WC: Vanaf het eerste bezoek aan de ruïne van Predikheren zaten we op één lijn, over de kerk, de zolder, de ruïneuze atmosfeer die we kost wat kost wilden bewaren... Er was meteen veel energie! Dat er zo snel eensgezindheid was met twee buitenlandse bureaus vond ik opmerkelijk. Bovendien was de jurypresentatie voor de Open Oproep een van de beste die ik al had gezien. De presentatie was zonder meer poëzie. Tegelijkertijd was het goed dat, naast de bevlogen woorden van Mechthild, wij praktische vragen rond erfgoed konden opvangen en toelichting konden geven bij de raming, die al vergaand voorbereid was in samenwerking met Bureau Bouwtechniek.

MS: Die presentatie was een magisch moment. Het gevoel van begrip dat ik voelde bij de jury gaf me werkelijk vleugels. Een zeer bijzonder moment. Later hoorde ik dat de bibliothecaresse op voorhand had doorgegeven aan de jury dat iedereen mocht winnen behalve wij. Ze geloofde niet in ons voorstel om een publieke bibliotheek onder te brengen op de hoogste verdieping. Naar openheid en toegankelijkheid toe dacht ze aan het gelijkvloers om de bibliotheek tot een ontmoetingsplek in de stad te maken. Na de presentatie was zij helemaal overtuigd en werd ze onze grootste pleitbezorgster. Het was duidelijk dat wij als enige iets anders wilden, waardoor we een ontzettende vrijbrief kregen. Doordat niemand verwachtte dat we zouden winnen, werd de ruimte geschapen waarin we extreem konden afwijken van de algemene verwachting. Callebaut Architecten was een jong restauratiebureau met een frisse open blik, en wij waren ook ‘unusual suspects’ tussen de teams die meedongen in de Open Oproep. Uiteindelijk werd het een leerschool waar we samen doorheen zijn gegaan.

SDC: Was er iemand van Onroerend Erfgoed aanwezig bij de jury van de Open Oproep?

WC: Ja, Elke Denissen. Ze stelde tijdens de jury de meest lastige én concrete vragen om het ‘andere’ restauratieconcept ten volle te begrijpen. Gezien we reeds een gelijkaardig project deden en we de realiseerbaarheid konden aantonen met een stappenplan met de nodige vooronderzoeken, konden we haar overtuigen en verdween de laatste weerstand. Zo was ze van in het begin mee met het verhaal. Dat bleek een enorme zegen.

MS: We waren de enige kandidaat die niet koos voor een uitbreiding of die de kerkruimte niet had volgebouwd waardoor de ruimtelijkheid ervan verloren zou gaan. Er was een verwachtingspatroon van een kerk als leeszaal vol met boeken, geïnspireerd op de boekenwinkel in het Dominicanenklooster in Maastricht. Dat is zeker een prachtig voorbeeld, maar de kerk wordt ook wel décor van iets anders en verdwijnt naar de achtergrond. Hier wilden wij dat niet. Een overkapping van de binnentuin hadden we ook ontzettend jammer gevonden. Dergelijke ingrepen zaten in de lijn van de verwachting. Dat we dat niet deden, heeft Onroerend Erfgoed ook overtuigd.

"Dit project is geworden wat het is door de hechte samenwerking en de bereidheid om over al die vragen na te denken. Zo sta je soms met 10 mensen naar een balk te staren."
‐ Mechthild Stuhlmacher

Aandacht en overleg

SDC: Welke motieven speelden bij Bureau Bouwtechniek om zich te engageren voor een project dat niet voor de hand scheen te liggen?

GB: Laat niet voor de hand liggende of uitdagende en complexe projecten nu net onze specialiteit zijn. Wij kiezen bewust voor samenwerkingen met boeiende architecten en slagen erin ons in hun architectuurvisie in te leven. In die zin is dit project niet anders dan de andere projecten waaraan we werken. We ontwerpen nooit zelf, in de betekenis van het ontwerpen van ruimten. We zijn vooral de praktijk van de uitvoering zeer genegen. Bureau Bouwtechniek was in België pionier op het vlak van het opdelen van de architectentaak in ontwerpend en uitvoerend architect. Om die reden hebben veel buitenlandse architectenbureaus ons gevonden. Ik denk dat we op dat ogenblik het enige bureau in dit land waren dat buitenlandse bureaus bij wedstrijden in België bijstond bij de technische uitwerking. We kunnen ons in zeer verschillende architectuurvisies inleven. Daarbij houden we altijd rekening met de wensen van de architect, de context van het gebouw en alle factoren en spelers die in het proces een rol spelen. Dat ‘denken vanuit het geheel’ maakt het voor ons uitermate boeiend. Elk nieuw gevormd team heeft zijn specifieke noden. Vanuit die noden proberen we aan te vullen en een samenwerking op maat tot stand te brengen. Zo geven we technisch advies op details, helpen we in de opmaak van lastenboeken, maar evengoed leveren we diensten op administratief en organisatorisch vlak. Bij Het Predikheren hebben we mee de tijdelijke vereniging tussen de 3 bureaus zakelijk op poten gezet. Daarnaast bewaakten we een nauw contact met de opdrachtgever. Het is zeer belangrijk om de opdrachtgever altijd goed te begrijpen. Wij kunnen die rol op een evidente manier opnemen omdat we minder vasthangen aan een sterke architecturale visie. We zijn een aanspreekpunt of moderator tussen alle verschillende leden van het ontwerpteam zonder dat er toegevingen worden gedaan qua architecturaal concept.

SDC: Bij het bezoek was ik enorm onder de indruk van de detaillering. Zoveel aandacht voor elke centimeter maakt je sprakeloos en nederig. Het impliceert niet alleen veel tijd, maar ook vooral een openheid om onverwachte ontdekkingen elke keer opnieuw naar waarde te schatten. Hoe zet je dit om in een bepaald proces?

GB: Elk stuk steen en elk stuk hout is met de 3 partijen bekeken. Alles vertrekt vanuit een ‘goesting’ en een enthousiasme bij alle teamleden. Dit enthousiasme hebben we kunnen overbrengen aan de bouwheer waardoor er een dynamiek ontstond tussen ontwerpers, aannemers en opdrachtgever. Problemen werden proactief aangekaart en met inbreng van iedereen opgelost. Hoe beter één partij zijn werk doet, hoe beter ook het werk van andere teamleden wordt. Achteraf wordt dat als vanzelfsprekend gezien maar op het moment zelf is de niet-loslatende inzet van de projectarchitecten Arne Weiss, Cedric D’Haese en Willem Broekaert wonderbaarlijk.

WC: Er werd heel veel intern gecommuniceerd. Wij deden de restauratieve werken aan gevels en interieur, Bureau Bouwtechniek het overige tot en met afwerkingen en Korteknie Stuhlmacher Architecten overzag het volledig project. We hadden daarvoor ook materiaalmatrixen ontwikkeld die telkens met de 3 partijen werden besproken voor ze naar de aannemer gingen. De aannemers begrepen dat zeer goed, ze gingen mee in het gedachtengoed en begonnen ook voorstellen te doen. Als er iets gevonden werd op de werf, werd dat gemeld en werd er ook iets mee gedaan. Door iedereen te horen, geef je alle betrokkenen een stuk eigenaarschap en krijg je alle partners mee in het project.

MS: Voor mij is het belangrijk dat we de restauratie vanaf het begin niet alleen als restauratie-technisch vraagstuk zagen maar als ontwerpvraagstuk waar wij als team en als ‘hoofdarchitect’ over hebben beslist. Er zijn veel architecten die zich hier niet mee bezig houden. Wij hebben de architecturale implicaties van alle restauratie-technische beslissingen mee overwogen en vervolgens de nieuwe toevoegingen erop afgestemd, zowel in het interieur als het exterieur. Dit proces zorgde voor vele gesprekken en nog meer aanpassingen tijdens de uitvoering en waarschijnlijk heel veel extra werk. Vele details voor zaken zoals meubels, lambriseringen en schrijnwerk zijn daarom vaak hertekend en uiteindelijk precies op de situatie bij uitvoering afgestemd. Bij een conventionele scheiding tussen architectuur en restauratie waren de vele aanpassingen tijdens het proces wellicht minder vaak nodig, maar ook niet mogelijk geweest. In het begin dachten we dat we met het uitgangspunt ’ruïneus restaureren’ belangrijke ontwerpbeslissingen hadden genomen en vragen zouden hebben beantwoord. Maar dat bleek alles behalve waar. De vragen begonnen toen pas. Op elke vraag kunnen zoveel verschillende antwoorden komen! Dit project is geworden wat het is door deze samenwerking en de bereidheid om over al die vragen na te denken. En zo sta je soms met tien mensen naar een balk te staren.

Toekomstgerichte monumentenzorg en circulariteit

SDC: Dit project was een lang en complex proces. Zijn er elementen die in de toekomst door Bureau Bouwtechniek bij andere projecten meegenomen kunnen worden?

GB: Predikheren is voor ons een voorbeeldproject. De restauratievisie waarbij we de ruïneuze toestand behouden, is conceptueel zeer vernieuwend en tegelijkertijd op technisch en maatschappelijk vlak erg uitdagend. Ik geef graag de behandeling van de natuursteen als voorbeeld. Architecten met andere restauratievisies zouden verweerde stenen verwijderen en nieuwe plaatsen. Bij Het Predikheren stelden we vragen over hoe die steen verweerd is en hoe we dat kunnen vermijden in de toekomst. Als we een stuk natuursteen nog 40 jaar langer kunnen laten staan door het anders te schuren is dat zeer relevant op technisch vlak, en uiteraard zeer waardevol voor onze eigen discipline. Daarnaast betekent dit een moeilijk te overschatten maatschappelijke bijdrage: we moeten meer en meer nadenken over de impact van de materialen die we consumeren.

WC: Deze tweeledigheid - enerzijds het narratieve en historische, anderzijds het pragmatische en wetenschappelijke - is ook kenmerkend voor ons bureau.

SDC: Om de restauratievisie verder te bespreken breng ik het gesprek graag naar het Charter van Venetië. Dat internationale handvest om met erfgoed om te gaan werd decennialang geïnterpreteerd als zou een duidelijke onderscheid tussen oud en nieuw de enige vorm zijn om de integriteit en dus authenticiteit van het oorspronkelijke te respecteren. Vandaag is deze interpretatie niet meer richtinggevend in de benadering van verschillende bureaus die in Vlaanderen en Brussel werkzaam zijn. Zien jullie de aanpak van Het Predikheren als een zeer bijzondere veruitwendiging van het loslaten van dat strikt materiële en conceptuele onderscheid tussen het oorspronkelijke en het hedendaagse? Of is er toch meer aan de hand? In welke mate laat de ruïneuze benadering, waarbij alle tijdslagen (ook de minder glorieuze) de leidraad vormen, de architect toe om nog een stap verder te gaan in het loslaten van de strikte scheiding tussen oud en nieuw?

WC: De gelaagdheid hebben we hier erg uitgepuurd. De 3 grote tijdslagen van het gebouw die min of meer gelijkwaardig zijn, zowel in de tijd als visueel, vormen een uniek gegeven. We waren overtuigd dat de sfeer en de ervaring die dat teweeg brengt, behouden moest blijven. Ons bureau had net een gelijkaardige ruïneuze restauratie achter de rug van een beschermd monument in Oostakker. Daardoor hadden we al wat voorkennis. Samen met het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium hebben we het materiaal-technisch onderzoek naar baksteen, zout- en natuursteen verricht, met de sterk wisselende gevelbeelden in de diverse ontwerpfasen tot gevolg. In de praktijk betekende dit dat we vaak moesten terugkoppelen met alle partijen om het concept te evalueren. Die bereidheid tot overleg en afstemming was er bij alle betrokkenen.

Het Charter van Venetië leest voor mij nog steeds zoals we vandaag restaureren. Maar de tijdsgeest is veranderd en bepaalt hoe we dit handvest interpreteren. Vandaag kijken we met meer respect naar het verleden in zijn totaliteit. De grenzen tussen het métier van de restauratie-architect en de architect vervagen. De vernieuwing zit hem in de overlap tussen de twee disciplines. Sommige restauratie-architecten werken eerder duidelijk afgelijnd, terwijl wij de ontwerpende architect willen inspireren en een flexibele en duurzame herbestemming ambiëren met aandacht voor de circulariteit.

MS: In mijn optiek was er in de interpretatie van het Charter van Venetië een fout geslopen die leidde tot een tijdsgebonden lezing van de tekst. De grote contrasten van oud en nieuw die in de voorbij decennia vooral in beton en glas werden gerealiseerd en zogenaamd het Charter volgen, staan in de originele tekst op geen enkele manier zo beschreven. Bureau Bouwtechniek en Callebaut Architecten zetten zeer sterk in op het wetenschappelijke, technische en het budgettaire luik. Wij wilden het atmosferische aspect er gelijkwaardig naast zetten. Het al dan niet primeren van de materialiteit of de ruimtelijkheid leidde vaak tot discussies. Voor ons moest de ruimtelijkheid altijd winnen van het materiële. Materiaal is het middel tot iets. Bij erfgoedconsulenten wint vaak het materiële. Af en toe zijn de belangen tegenstrijdig, maar dan moet de dialoog gevoerd worden.

SDC: In een dergelijk project ontstaat er een spanningsveld tussen de aandachtige zorg voor het verleden, de hedendaagse toevoeging én de bouwtechnische realisatie. Ik zou de vergelijking willen maken met een doek dat brandweermannen en -vrouwen onder een raam houden wanneer mensen bij brand naar beneden moeten springen. Het doek doet pas dienst als iedereen naar eigen vermogen trekt en er zo een krachtig spanningsveld ontstaat. Herkennen jullie zich in deze metafoor?

WC: Jazeker. De smeerolie van de machine was de sterke en breed gedragen theoretische basis: het behoud van het ruïneuze als uitgangspunt. Dat wisten we te vertalen naar Onroerend Erfgoed, de bouwheer en de aannemers.

"Predikheren is voor ons een voorbeeldproject. De restauratievisie waarbij we de ruïneuze toestand behouden, is conceptueel zeer vernieuwend en tegelijkertijd op technisch en maatschappelijk vlak erg uitdagend."
‐ Gert Biebauw

Een cultureel gedragen architectuurbeleid

SDC: Mechthild, jij hebt heel wat ervaring met projecten in Nederland en bent ook vertrouwd met de situatie in Duitsland. Zou deze manier van werken daar mogelijk zijn? Waar zitten de grote verschillen volgens jou?

MS: Het antwoord is tweeledig. Ik denk dat bepaalde erg belangrijke monumenten een grote aandacht per vierkante centimeter afdwingen. Daarin is de benadering universeel. Daar staat tegenover dat ik denk dat dit specifieke project elders niet zo’n aandacht had gekregen. In tegenstelling tot Nederland bestaat in Vlaanderen de ‘100 procent opdracht’ nog. Dergelijke opdrachten zijn in Nederland sterk aan het verdwijnen doordat men meer en meer in specialismen denkt. Nederlanders zouden bijvoorbeeld ‘het eigenlijke bouwen’ uit het ontwerpteam halen om de werfopvolging uit te besteden aan een externe partij. Tijdens het bouwproces van Het Predikheren hebben we ontwerpmatig nog heel veel beslist. Wij schreven de visieteksten maar mochten ook alle plankjes uitkiezen. Deze manier van werken, leidt tot bijzondere projecten en is een heel hoog goed dat sterk gekoesterd moet worden.

Bovendien, en even belangrijk, zouden wij dit project niet in ander land mogen realiseren, omdat we geen ervaring met eerdere soortgelijke projecten hadden. Dankzij de Open Oproep werd vertrouwen geschonken aan een ontwerpteam dat nog geen sterk gelijkende eigen referentie als een precedent kon voorleggen. Alleen als er in een jury vakbekwame mensen zitten kunnen dergelijke beslissing worden genomen. In Nederland worden beslissingen over architectuur steeds vaker genomen door mensen zonder vakinhoudelijke kennis. Het vertrouwen dat we kregen komt voort uit een cultureel gemotiveerd architectuurbeleid dat in andere landen op die manier niet (meer) bestaat. Hiernaast vulde de stad Mechelen de rol van bouwheer zelf in. In Nederland wordt de organisatie van een bouwproject meer en meer uitbesteed aan adviesbureaus. De betrokken ambtenaren in Mechelen voelden een directe betrokkenheid gedurende de volledige looptijd van het project, en tevens een culturele verantwoordelijkheid. Een publiek gebouw is van grote waarde en mag in Vlaanderen nog iets uitdrukken. Bouwheren zijn niet alleen vaak architect van opleiding maar zijn dankzij de Vlaams Bouwmeester ook vertrouwd met een cultureel architectuurbeleid.

WC: Inderdaad, ik vrees dat we nog gaan terugdenken aan deze periode en hoe dit project mogelijk was. De Vlaams Bouwmeester heeft daar een heel belangrijke rol ingespeeld.

MS: We ervaren de waardering nu sterk in publicaties en door de nominatie voor de Onroerend Erfgoedprijs. Al staat daar tegenover dat de schoonheid waar we zo lang aan gewerkt hebben ook fragiel blijkt. We denken allemaal dat het begrepen wordt en dat het gekoesterd zal worden door gebruikers. We waren misschien naïef te denken dat de magie van de plek een respectvol gedrag zou afdwingen maar er treedt nu reeds visuele vervuiling in het gebouw op.

SDC: Dat lijkt me een breder sociologisch fenomeen waarbij esthetica en het begrijpen van ruimtelijkheid geen plek heeft in het onderwijs in Vlaanderen.

WC: Omgekeerd zou je kunnen stellen dat het gebouw laagdrempelig is en intens gebruikt wordt, dat het op die manier van een toekomst is verzekerd. Iedereen maakt het zich eigen. Het monument heeft voldoende draagkracht en biedt voldoende weerstand zoals het altijd gedaan heeft.

"Een publiek gebouw is van grote waarde en mag in Vlaanderen nog iets uitdrukken. Bouwheren zijn niet alleen vaak architect van opleiding maar zijn dankzij de Vlaams Bouwmeester ook vertrouwd met een cultureel architectuurbeleid."
‐ Mechthild Stuhlmacher

Projectfiche

Stadsbibliotheek Het Predikheren
Locatie: Goswin de Stassartstraat 88, Mechelen

Architecten: Korteknie Stuhlmacher Architecten, Callebaut Architecten, Bureau Bouwtechniek

Opdrachtgever: Stad Mechelen
Ontwerp: 2012 - 2015
Oplevering: 2017 - 2019
Oppervlakte: 5 840 m², incl. kelder
Volume: 46 500 m³
Hoofdaannemer: Renotec, Geel
Monument, Ingelmunster
Studiebureau stabiliteit: ABT, Antwerpen
Studiebureau technieken: RCR, Herent
Totale bouwkost: € 15 203 079, excl. BTW
Totale bouwkost per m² € 2 600, excl. BTW

Projectarchitecten Korteknie Stuhlamcher Architecten: Mechthild Stuhlmacher, Arne Weiss, Rien Korteknie, Jille Koop, Sjoerd de Boer, Antonia Reif, Ainhoa Barron, Leonie Boelens

Projectarchitecten Callebaut Architecten: Wouter Callebaut, Cedric D’Haese, Iris Bauwens
Projectarchitecten Bureau Bouwtechniek: ir. arch. Gert Biebauw, arch. Willem Broekaert en arch. Bert Van den Bergh