Herlees hier een tekst van Kirsten Hannema die zij schreef naar aanleiding van een discussieavond in het Vlaams Architectuurinstituut over de architectuur(jaar)boeken van Vlaanderen en Nederland.
Het jaarboek kan moet nóg beter
Wat is het jaarboek Architectuur in Nederland? In de 28 jaar dat het bestaat, is het al op veel verschillende manieren omschreven. Als een doodgewone almanak - een handzame samenvatting van de vakbladen van het afgelopen jaar. Als waakhond van de architectuur, die een kritisch licht werpt op de laatste oogst gebouwen en ons voorziet van goede voornemens voor het aankomende bouwjaar. Of als een wedstrijd; wie en wat haalt dit jaar het jaarboek, en welk gebouw siert de veelbesproken omslag? Zo bezien is het jaarboek een soort bouw-Oscar.
Wat wil het jaarboek zijn? Het internationale visitekaartje van de Nederlandse architectuur, zoals het persbericht van de uitgever stelt? Wat zou het moeten zijn? Een ideologisch pamflet, of juist een koffietafelboek? Heeft een jaarboek in een tijd waarin zowel de markt voor gedrukte boeken als de architectuur zelf zwaar onder druk staat uberhaupt nog bestaansrecht?
Het is niet de eerste keer dat de vraag op tafel ligt; de formule van het jaarboek – dertig rijk geillustreerde projecten, vier essays (een per redacteur) en een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen – is al vaak bediscussieerd. Terugkerende vragen: waarom staan er zelden gebouwen in traditionalistische bouwstijl – alomtegenwoordig in Nederland - in het jaarboek? Waarom vertelt de redactie nooit hoe ze tot haar selectie is gekomen? Uit de beknopte teksten bij de projecten blijkt zelden wat het betreffende gebouw zo opmerkelijk maakt. Een ander punt van kritiek: de moeizame verhouding tussen de gepresenteerde projecten en de essays. Bouwprojecten duren gemiddeld zeven jaar; zo bezien loopt het jaarboek altijd achter op de tijdgeest, waar de essays zich op richten.
Door de jaren heen is er wel iets gewijzigd. Nieuwe redacties – deze wisselt elke vier jaar – willen immers hun eigen stempel op het jaarboek drukken. Foto- en druktechnieken evolueren. Net zoals kranten van broadsheet naar tabloid overstapten, en de typografie en toon van hun koppen aanpassen, zie je ook in de layout en teksten van het jaarboek subtiele verschillen. Ook kreeg de cover een meer prominente rol, bij de ‘onthulling’ tijdens de boekpresentatie. Maar de oorspronkelijke opzet is onveranderd.
Hoe anders is dat in de architectuur; sinds Lehman brothers in 2008 omviel, lijkt niets meer hetzelfde. Een groot aantal architecten verloor door de economische crisis zijn baan, er wordt substantiel minder gebouw, niet alleen door gebrek aan geld, maar ook door leegstand en bevolkingskrimp. Tegelijkertijd spelen grote ruimtelijke vraagstukken; hoe gaan we om met die krimp, vergrijzing en klimaatverandering? Maar in bouwprojecten hebben architecten dikwijls een kleiner aandeel, als esthetisch adviseur.
Er is ook geen leidende theorie; alles kan, alles mag. Er is meer informatie dan ooit; gelikte beelden van nieuwe projecten en foto’s van opgeleverde gebouwen verschijnen direct op websites en twitter. Daarmee lijkt het jaarboek overbodig te worden als nieuwsmedium. Tegelijk zie je steeds minder bladen en kranten waarin meer dan ‘persberichten’ gepubliceerd worden, met ruimte is voor kritische beschouwingen. Het jaarboek is een van de weinige publicaties waarin nog over het vak geschreven wordt.
Het eerste jaarboek, dat in 1986 verscheen, werd geboren uit het samengaan van een tweetal initiatieven. De Stichting Wonen (later opgegaan het Nederlands Architectuurinstituut) presenteerde in haar galerieruimte exposities van architectonische jaaroogsten. Grafisch vormgever Herman de Vries en architectuurcriticus Hans van Dijk droomden ervan hun net voltooide restyling van architectuurtijdschrift Wonen-TABK tot Archis te bekronen met een tweetalig, glossy kwartaalschrift met kleurenfoto’s (destijds schaars) en analyses. Ze besloten de de handen ineen te slaan, en zo verscheen het eerste overzichtsboek van de vaderlandse bouwkunst, bedoeld voor vakgenoten, bestuurders, beleidsmakers en geinteresseerde leken. Waarbij de achterliggende gedachte was: zo moet het.
Het jaarboek stond niet op zichzelf; het was een in een reeks nieuwe initiatieven, waaruit de toenemende erkenning van architectuur als culturele daad sprak. In 1989 werd het Nederlands Architectuurinstituut opgericht, later uitgebreid met een netwerk van lokale architectuurcentra. Kort daarna verscheen de eerste architectuurnota, Ruimte voor architectuur (1991). Doel: ‘het scheppen van een gunstige voorwaarden voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit’. De oprichting van het Stimuleringsfonds voor Architectuur en Architectuur Lokaal (1993) vloeiden daar rechtstreeks uit voort. Daarnaast werd het Berlage Instituut geopend, een werkplaats voor architecten die zich na hun opleiding verder in hun kunstenaarschap wilden verdiepen. En er kwamen nieuwe wedstrijden, zoals Europan en Archiprix, om jong ontwerptalent te stimuleren.
Het had effect: de architectuur bloeide – sommigen spreken van een gouden eeuw. Nederland groeide uit tot het epicentrum van de moderne architectuur, de bakermat van Super Dutch, een groep jonge, getalenteerde architecten die met hun radicale concepten en spectaculaire gebouwen de wereld veroverden. Er viel voor het jaarboek veel belangwekkends te publiceren.
Net zoals de prachtig gefotografeerde projecten die in het jaarboek worden getoond, was het architectuurbeleid direct na oplevering een plaatje. Maar een gebouw bewijst zich uiteindelijk in de manier waarop het oud wordt; staat het er na dertig jaar nog steeds goed bij? Hetzelfde geldt voor architectuurbeleid; onderhoud is permanent nodig. En dat onderhoud is zwaar verwaarloosd.
Bij de Nederlandse overheid leeft vandaag de dag het idee dat via marktwerking vanzelf de beste architectuur naar boven zal komen drijven. In de laatste ActieAgenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013-2016 wordt architectuur enkel nog benoemd als economische activiteit; niet cultuur, maar (creatieve) industrie wordt tegenwoordig gestimuleerd. Design and Build-constructies worden als weg naar de toekomst gepresenteerd, woningcorporaties zijn door een speciale belasting vleugellam gemaakt.
Het NAi is vorig jaar (samen met Premsela en Virtueel Platform), als gevolg van bezuinigingen, opgegaan in het Nieuwe Instituut, waarvan zelfs directeur Guus Beumer nog niet precies kan vertellen wat het is; architectuur speelt in elk geval geen hoofdrol. De subsidie voor het Berlage Instituut is stopgezet; het is voortaan een masteropleiding van de faculteit Bouwkunde in Delft. De Bond van Nederlandse Architecten is tegenwoordig een branchevereniging, die zich richt op ondernemerschap; cultuur staat niet langer op de agenda.
Er is een vacuüm ontstaan in de Nederlandse architectuur. ‘Op zoek naar een nieuwe rhetoriek’ is de veelzeggende titel van het aan Nederland gewijde nummer van het Europese architectuurtijdschrift A10, dat onlangs verscheen (A10#59, sept/okt 2014). Met de nadruk op de woorden ‘op zoek’. Zelfs drie van de leidende mannen uit de Nederlandse architectuur - Nieuwe Instituut-directeur Guus Beumer, architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout en Nanne de Ru, een van Nederlands meest succesvolle jonge architecten – blijken niet in staat om tot een oplossingrichting te komen. “Het is te vroeg voor heldere conslusies; we moeten deze discussie nog maar eens over doen over en jaar”, zegt Beumer in een interview. Het onderstreept hoe diep de conceptuele en intellectuele crisis in de architectuur is.
Het Jaarboek, dat sinds 15 jaar uitgegeven wordt door de verzelfstandigde NAi-uitgeverij (in 2012 gefuseerd met uitgeverij 010), heeft de culturele kaalslag tot nog toe overleefd. Maar de vraag hoe lang de publicatie nog bestaat, lijkt legitiem nu steeds meer uitgevers opdoeken. Daar tegenover staat dat er in de architectuur meer dan ooit behoefte is aan reflectie, duiding, een antwoord op de vraag hoe het nu verder moet. Een jaarboek dat een kant en klare oplossing biedt, klinkt nogal pretentieus; een boek is hooguit een radertje in het ingewikkelde mechaniek dat de architectuurwereld is. Maar een radertje kan wel iets in beweging zetten.
Als je het bij elkaar optelt, kun je eigenlijk maar tot een slotsom komen: het jaarboek moet veranderen. Het mag verontrustender, dwingender, ongemakkelijker, maar ook: spannender. Met teksten die meer verleiden dan de vlakke beschrijvingen - ‘dit project is gemaakt in opdracht van die, en staat daar’ - nu doen. Die minder informeren, en meer duiden; wat zijn deze gebouwen meer dan een steen geworden schets op een bepaalde plek, welke rol spelen ze in de veranderende maatschappij, hoe zijn ze verbonden met het verleden, het heden en de toekomst, wat voel, zie, ruik en hoor je daar? Het jaarboek zou je moeten raken, voeden met nieuwe gedachten en inzichten, zodat je bij het dichtslaan al uitziet naar de volgende editie.
Er lijkt wel een probleem. Toen de huidige redactie vorig jaar inhoudelijk de koers verlegde, van projecten die hun bijzonderheid vooral ontleenden aan hun verschijningsvorm naar een meer alledaagse architectuur (woningbouw, kleine projecten met een bijzondere, ambachtelijke kwaliteit), waarvoor veel te zeggen is in deze tijd, werd haar keuze voor de cover door de uitgever herzien. Vanuit de gedachte dat een groot project van een bekende architect beter verkoopt, sierde uiteindelijk De Rotterdam van Rem Koolhaas – in het boek behoorlijk kritisch besproken – de omslag. Het geeft aan dat het jaarboek op dit moment niet door iedereen vanuit dezelfde visie wordt gemaakt. Of, simpel gezegd, dat de meningen over wat het jaarboek moet zijn, vooralsnog verschillen.
Kunnen de Nederlandse jaarboekredactie en uitgeverij op dit gebied iets leren van hun Vlaamse collega’s? Het is opvallend dat in Vlaanderen een omgekeerde ontwikkeling plaats vond; de regio transformeerde de afgelopen decennia ‘van architecturale woestenij uit tot gidsland’, zoals Christophe Van Gerrewey het omschrijft, in zijn pas verschenen boek over Belgische architectuur sinds 1989.
Eerlijk is eerlijk: het is moeilijk om niet jaloers te worden als je kijkt naar het Architectuurjaarboek Vlaanderen. Neem alleen al het feit dat de minister van Cultuur het voorwoord schrijft. Of de geweldige fotoreportage waarmee het boek opent, speciaal hiervoor geschoten – dit in tegenstelling tot de foto’s in het Nederlandse jaarboek die vaak al veelvuldig verspreid zijn. Met mensen op de foto’s! En aan elk project wordt een kleine architectuurkritiek gewijd – heel wat anders dan de paar honderd woorden bij de Nederlandse projecten.
Zeker, er zijn ook zaken die in de Nederlandse editie beter zijn. Zo maakt de combinatie van grote foto’s en kleinere tekstblokken het jaarboek toegankelijk; je kunt er ook fijn doorheen bladeren zonder te lezen. De drempel om het boek op te pakken is laag – ook voor niet-ingewijden. En: het verschijnt elk jaar in plaats van tweejaarlijks. Dat jaarlijke moment van reflectie is waardevol. Maar het Vlaamse jaarboek laat wel zien dat je de middelen die je hebt – redactie, projecten, fotografie, tekst, papier, cover – op andere manieren kunt inzetten. Waarom zou je niet werken met gespecialiseerde gastauteurs, waarom niet nieuwe projecten met oude gebouwen of toekomstvisies vergelijken, waarom niet een long-read over de meest spraakmakende tentoonstelling van het jaar of een herontdekte architect?
Architectuurcriticus en jaarboek-oprichter Hans van Dijk schreef in 2009 al: het jaarboek kan nóg beter. Inmiddels kun je stellen dat het beter moet, wil het blijven voortbestaan: scherper, urgenter – en wellicht ook digitaal? In 2016 viert Architectuur in Nederland zijn dertigjarig jubileum; een mooie gelegenheid om het jaarboek opnieuw uit te vinden.