Project

Software/architectuur

Software/architectuur onderzoekt de softwaregeschiedenis van het Belgische ontwerpveld tussen 1970 en 2000. Welke rol speelde software in ontwerptheorieën, -processen, en -praktijken? Hoe informeerden ontwerpers de ontwikkeling van die software? Welke nieuwe verhalen, actoren, netwerken en projecten worden zichtbaar wanneer ruimtelijk ontwerp vanuit een softwareperspectief benaderd wordt? En wat betekenen deze vragen voor digitale ontwerparchieven?

Software/architectuur

Ruim een halve eeuw geleden begonnen ontwerpers voor het eerst software in hun praktijk te gebruiken. Maar de computertoepassingen van toen waren van een heel andere aard dan de programma's die vandaag de dag ingezet worden. Dit project vertrekt vanuit het uitgangspunt dat er niet één moment was waarop zich een 'digitale revolutie' voltrok. In plaats daarvan benadert het de de relatie tussen software en ontwerp als een doorgaand proces dat zich over meerdere decennia langzaam ontwikkelde, waarbij iedere softwaretoepassing zijn eigen verhaal heeft.

Jaren '70

Tot het midden van de jaren ‘60 had ieder computermodel een andere ‘architectuur,’ die net als radio’s op transistors gebaseerd was en waarbij informatie via ponskaarten moest worden ingevoerd. De onderlinge technische verschillen tussen zulke computers waren zo groot dat ieder model ook zijn eigen unieke software had. Daar kwam verandering in toen tegen het eind van het decennium computersystemen op de markt kwamen waarbij transistors werden vervangen door microchips. Omdat alle onderdelen van deze systemen gebaseerd waren op dezelfde gedeelde architectuur was software niet langer aan één specifiek model gebonden.

Terwijl de hardware van die nieuwe computers een stuk complexer was, werd de ontwikkeling van software juist eenvoudiger. Er ontstonden gestandaardiseerde programmeertalen waarmee gebruikers zelf de (on)mogelijkheden van een bepaald programma konden bepalen, en die programma’s vervolgens ook eenvoudig konden delen. In plaats van ponskaarten werden toetsenborden gebruikt, wat ook de invoer van informatie vele malen eenvoudiger maakte.

Deze ontwikkelingen zorgden doorheen de jaren ’70 voor allerlei nieuwe computertoepassingen. Ook ontwerpers begonnen software naar eigen wens aan te passen, bijvoorbeeld om ruimtelijke calculaties en visualisaties te automatiseren. Zo werden zij niet alleen makers van de gebouwde omgeving, maar droegen ze ook bij aan de ontwikkeling van digitale omgevingen.

Jaren '80

Nadat begin jaren ’80 de eerste personal computers (PC’s) op de markt kwamen, verschenen er in de loop van het decennium ook programma’s die speciaal voor (en vaak ook door) architecten ontwikkeld waren. Het betekende de overgang van computer-aided design (CAD) naar computer-aided architectural design (CAAD). De aanschaf van zulke CAAD-programma's was in die tijd een enorme investering. De totale prijs van softwarelicenties en geschikte hardware kon gemakkelijk een miljoen Belgische frank overstijgen; een kost die vandaag op ongeveer 75.000 euro neer zou komen. Toch waren er enkele pioniers bereid zulke bedragen te betalen om de nieuwe mogelijkheden van ontwerpsoftware te verkennen.

Ook ingenieurs deden hun voordeel met computers. Die waren niet alleen handig om complexe constructies mee door te rekenen, maar bleken in sommige gevallen ook in staat om vormen te creëren. Door fysische en bouwtechnische principes in een programma te combineren met bepaalde ruimtelijke parameters kon eenvoudig de meest efficiënte vorm voor een bepaalde set condities gevonden worden. Deze methode zou uitgroeien tot wat nu bekend staat als parametrisch ontwerp.

Tegen het einde van het decennium verschenen ook de eerste 3D-modellen van ontwerpen in tijdschriften en wedstrijdinzendingen. Dit soort werk werd vaak uitbesteed aan externen die over specifieke software en krachtige computersystemen beschikten. Sommige bureaus kozen voor een zo realistisch mogelijke impressie van hun ontwerp, terwijl anderen bewust een ‘computeresthetiek’ van zwarte achtergronden en felle primaire kleuren omarmden.

Jaren '90

In de jaren ‘90 werden ook programma’s die niet in eerste instantie voor architecten bedoeld waren steeds breder ingezet in de ontwerppraktijk. Applicaties die geografische datasets visualiseerden (zogenaamde GIS, geografische informatiesystemen) stelden ontwerpers in staat om eenvoudig ruimtelijke en demografische analyses van landschappen en stedelijke weefsels te maken. Dit maakte informatie-gedreven benaderingen in de stedenbouw mogelijk. Ondertussen stelde software zoals Photoshop (dat in 1991 op de markt kwam) bureaus in staat om ongebouwd werk op een originele manier te visualiseren die zich sterk onderscheidde van de traditionele perspectieftekeningen. De groeiende gaming- en animatie-industrieën zorgden er bovendien voor dat ontwerpers gingen experimenteren met geavanceerde 3D-software die eigenlijk voor game-ontwikkelaars of filmmakers bedoeld was.

Het eindpunt van dit onderzoek is het jaar 2000, een jaar dat leidde tot wereldwijde paniek toen leek dat een zogenaamde millenniumbug veel computerprogramma's onbruikbaar zou maken. Dat bleek vals alarm, maar toonde wel aan hoe zeer de wereld afhankelijk was geraakt van software. In dat jaar kwamen ook de programma’s SketchUp en Revit op de markt, die in de daaropvolgende decennia zeer populair zouden worden. SketchUp is een eenvoudig te gebruiken gratis toepassing om 3D-modellen mee te maken. Revit is gericht op de ontwikkeling van ‘bouwwerkinformatiemodellen’ (BIM). SketchUp democratiseerde driedimensionale modellering, terwijl Revit het technische gebruik ervan professionaliseerde.

Nieuwe verhalen

Door de geschiedenis van ontwerp vanuit een softwareperspectief te bekijken komen allerlei fenomenen naar voren die doorgaans buiten beschouwing blijven. Soms zijn die het gevolg van bedrijfsmatige ontwikkelingen, zoals de macht van bedrijven als IBM, Apple, Autodesk en Olivetti om te bepalen welke soorten software door bureaus en opleidingen (niet) gebruikt kunnen worden. Maar er waren ook zeer bepalende softwarematige ontwikkelingen in de vorm van nieuwe technische functionaliteit, comptabiliteit, of gebruiksvriendelijkheid: denk aan import/export-functionaliteit, de mogelijkheid om een actie ongedaan te maken, of het werken met een oneindige hoeveelheid 'lagen'. En soms zijn het persoonlijke, financiële of politieke belangen die ervoor zorgen dat bepaalde ontwerpprogramma’s in ongebruik raken of juist populair worden. Wat zijn de verhalen achter deze ontwikkelingen?

De focus op software belicht ook een aantal rollen die vaak onzichtbaar blijven in discussies over het ontwerpveld. Denk aan verdelers van softwareprogramma’s, bureaumedewerkers die zich bezighielden met computertekeningen, externen die renderings, animaties en andere complexe visualisaties produceerden, of aan de mensen die architecten voorzagen van cursussen of tech support.

Deze benadering van ontwerpgeschiedenis aan de hand van rollen (in plaats van de meer klassieke notie van auteurschap) onderzoeken we tijdens de VAi Onderzoeksdag 2025: Hors catégorie.

Software, hardware en archieven

Software/architectuur onderzoekt in het kader van ontwerpcollecties ook de implicaties van (historische) software op actuele archiefpraktijken. Wat voor sporen heeft historische software nagelaten op de papieren onderdelen van ontwerparchieven? En hoe moeten we digitaal materiaal uit zulke collecties benaderen? Zouden de historische software-omgevingen waarin zulk materiaal oorspronkelijk gecreëerd en bewerkt werd ook bewaard moeten worden? Of is het voldoende om essentiële visuele of functionele aspecten ervan te behouden in een modern systeem?

Ook de VAi-collectie bevat een aantal archiefdelen met digitaal materiaal. Vaak is dat overgezet van diskettes of CD’s. Dit kunnen foto’s of teksten zijn, maar bijvoorbeeld ook digitale tekeningen die gemaakt zijn met behulp van CAD-software als AutoCAD of VectorWorks. Daarnaast archiveert het VAi soms ook websites en sociale media-kanalen, en ook het archief van ons eigen projecten sinds 2002 is digitaal beschikbaar. De volgende archieven uit onze collectie bevatten digitale onderdelen:

Erfgoedinstellingen verzamelen doorgaans niet de software waarmee de digitale onderdelen van hun collecties gecreëerd zijn. Vaak vereist het gebruik van historische software ook specifieke hardware, omdat oude programma's meestal niet compatibel zijn met moderne computersystemen. Een oplossing voor dit probleem bestaat in de vorm van zogenaamde emulatiesoftware. Middels emulatie kan oudere hardware door software virtueel nagebootst worden, waardoor programma’s die oorspronkelijk voor andere soorten hardware waren ontworpen ook op moderne systemen kunnen draaien. In samenwerking met AIDA zal het VAi binnenkort ook zelf de mogelijkheden van software-emulatie verkennen.

Voor dit soort toepassingen – en voor digitale archivering in het algemeen – is The Internet Archive een belangrijke bron. Dit digitale archief, dat in 1996 werd opgericht, bevat inmiddels meer dan 99 petabyte (oftewel 99 miljard megabyte) aan boeken, webpagina’s, muziek, televisie èn software. Het software-deel van dit archief bevat allerlei historische programmatuur, waarvan een steeds groter deel automatisch via een webbrowser geëmuleerd kan worden.