In de periode van de wederopbouw behoorden de bevoegdheden voor landbouw en openbare werken afwisselend wel en niet tot hetzelfde ministerie: van 1918 tot 1921 en van 1926 tot 1929 waren ze de verantwoordelijkheid van twee afzonderlijke ministers en tussen 1921 en 1926 hoorden ze samen. Hoewel het Ministerie van Openbare Werken via bepaalde diensten bijdroeg tot de wederopbouw, behoorde die niet tot de officiële bevoegdheid van het ministerie. Dat zou pas het geval zijn na de Tweede Wereldoorlog.
(Bijzondere) dienst voor de heropbouw der (door de oorlog) verwoeste streken in West-Vlaanderen
(Bijzondere) dienst voor wederopbouw / Dienst voor heropbouw
(Bijzondere) dienst voor de heropbouw van de landbouw
Deze dienst met zijn talrijke benamingen werd nog tijdens de oorlog opgericht door de wet van 22/10/1918, als onderdeel van het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken, met de bedoeling het herstel van het verwoeste West-Vlaanderen voor te bereiden. Hij kreeg een ambitieuze opdracht: zowel het terug bebouwbaar maken van de landbouwgronden als de heropbouw van de wegen en de dorpen viel onder zijn bevoegdheid.
Dienst voor het herinrichten van de landbouw
Dienst van de landbouwherstelling
Staatsdienst voor landbouwherstel
Ook deze dienst werd met meerdere benamingen aangeduid. Hij werd opgericht door de wet van 20/01/1919 en slorpte de bovengenoemde Bijzondere Dienst voor Wederopbouw op. Hij maakte deel uit van de administratie Land- en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw. Deze dienst was belast met de voorbereiding van het herstel van de landbouw in de verwoeste gewesten, onder meer via het aankopen en verdelen van landbouwproducten, -werktuigen enz. In dat verband is er op archiefdocumenten ook sprake van een afzonderlijke Dienst der Landbouwverdeeling en een Verdeelingsdienst der Landbouwwerktuigen. Het opnieuw bebouwbaar maken van de landbouwgronden werd door het Ministerie van Landbouw aangepakt door middel van twee systemen. Enerzijds waren er de rechtstreekse ingrepen van de Dienst voor het landbouwherstel zelf met behulp van gemotoriseerd materiaal (zie verder, Dienst voor Motorbebouwing). Anderzijds werden premies uitgereikt via wedstrijden, zoals onder meer de Prijs des Konings, en kon de geteisterde een Landbouwherstellingscontract afsluiten (vanaf november 1919). Particuliere landbouwers werden op die manier aangespoord om zelf de herstellingswerken aan te vatten. De kosten werden vooraf geschat en de landbouwer werd op afgesproken tijdstippen in schijven uitbetaald. In 1926 werd de Dienst voor het herinrichten van de landbouw ontmanteld, op het moment dat de landbouwherstelling zo goed als afgerond was.
Dienst / Center voor Motorbebouwing
Dienst der Motocultuur
De Dienst voor het herinrichten van de landbouw beschikte onder andere over motorploegen om snel grote oppervlakten landbouwgebied gemotoriseerd te kunnen omploegen. Deze erg zichtbare activiteit zorgde ervoor dat de dienst in de volksmond de naam ‘de Motoculture’ meekreeg. In sommige bronnen wordt de Dienst der Motorbebouwing als een afzonderlijke dienst voorgesteld. De motobeploeging werd in West-Vlaanderen door de provincie gecoördineerd.
Vooral van de Bijzondere Dienst voor Wederopbouw komen in het gemeentearchief veel documenten voor, waaronder voornamelijk brieven van bestuurder L. Boereboom, die jarenlang een centrale plaats innam in de organisatie van de wederopbouw door het Ministerie van Landbouw. De dienst keurde ook vaak de inrichtings- en rooilijnplannen van gemeenten goed. De Landbouwherstellings- en Voltooiingscontracten zijn in serie terug te vinden in het archief, wat erop wijst dat landbouwers massaal instapten in het systeem.