Het cultureel erfgoed van vormgeving bestaat niet alleen uit schetsen, maquettes, foto's of briefwisseling van vormgevers. Er is bij vormgeving ook een sterke wisselwerking tussen expliciete kennis en onbewuste kennis, kennis die misschien wel doorgegeven wordt maar die meestal geen schriftelijke neerslag krijgt. Daarom nam het Vlaams Architectuurinstituut interviews af met ontwerpers, beleidsmensen en ambachtslieden.
Van elk interview vindt u hieronder een korte samenvatting en beknopte biografische informatie van de geïnterviewde. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Leonce Dekeijser (1924-2015) studeerde van 1941 tot 1948 aan Sint-Lucas in Gent waar hij de diploma’s van binnenhuisarchitectuur en sierkunsten behaalde. Nadat hij was afgestudeerd werkte hij een paar jaar bij de firma De Coene in Kortrijk. In 1951 begon hij les te geven aan Sint-Lucas in Gent en gaf hij er de opleiding binnenhuisarchitectuur mee vorm. In 1978 werd hij er directeur van het Instituut voor Sociale en Culturele Promotie, en dit tot zijn pensioen in 1987. In die hoedanigheid heeft hij een rol gespeeld in de onderwijshervorming van de jaren 1970. Naast zijn opdrachten bij Sint-Lucas was Dekeijser ook actief als zelfstandig interieurarchitect en was hij onder andere voorzitter van de Belgisch Federatie van Interieurarchitecten van 1973 tot 1984, en coördinator van het Bureau of European Design Associations en de Society of Industrial Artists and Designers van 1973 tot 1980.
Dekeijser legt uit dat de opleiding “binnenhuis” in zijn studeertijd eigenlijk nog niet bestond. Hij volgde vakken bij de architecten en bij de sierkunsten en behaalde uiteindelijk het diploma meubelkunst. Hij gaat in op de lesmethodes, de vakken en zijn docenten. Over zijn periode bij de firma De Coene vernemen we onder andere hoe dit werk zijn onderwijsopdracht aan het Sint-Lucasinstituut beïnvloedde, doordat hij er praktische ervaring opdeed, die hij meenam naar zijn studenten. Verder komen zijn periode als lesgever aan Sint-Lucas, de verhouding met de collega’s van architectuur en sierkunsten, en de toelating van meisjes in de school aan bod. Naast het lesgeven heeft Dekeijser ook enkele grote opdrachten voor interieurs gekregen, onder andere voor de landbouwfaculteit van de Universiteit Gent, wat in het gesprek aanleiding geeft tot reflecties over de wisselwerking tussen ontwerp en onderwijs.
Het interview werd afgenomen door Eva Van Regenmortel op dinsdag 4 november 2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Volledig interview aanvragenJosé Vanderlinden (°1920) is een Gentse meubelmaker. Vanaf zijn zestiende
leerde hij gedurende 3 jaar de stiel in de Stedelijke technische school
Carels-Nicaise.
De opleiding begon in het eerste jaar met schaven, verzagen en
gereedschap maken. Vanaf het tweede jaar werden die vaardigheden
aangevuld met het maken van meubeltekeningen van oude meubels in Louis
XV-, -XVI- of renaissancestijl, en met fineer- en polierwerk. In het
derde jaar werden tot slot volledige meubels gemaakt.
In
1939 ging Vanderlinden aan de slag bij het meubelbedrijf Samat in
Langerbrugge, dat onder andere slaapkamers en eetkamers maakte. Tijdens
de oorlog moest hij in Duitsland gaan werken in een meubelfabriek, om na
de oorlog in dienst te gaan bij verschillende Gentse meubelateliers,
zoals Mees, Vanderhaeghen en Braun-Fortuna aan de Coupure. Daar kon hij
zich verder bekwamen. Tot slot werkte hij 32 jaar voor het Gentse
meubel- en schrijnwerkersbedrijf Hankar. Dit bedrijf maakte voornamelijk
interieurinrichtingen. Na zijn pensioen bleef Vanderlinden actief in
zijn atelier thuis, tot zijn 86ste, met het restaureren van meubels.
De klemtoon in het gesprek met José Vanderlinden ligt, veel meer dan in het gesprek met Leonce Dekeijser, op de technische aspecten van het meubelmaken. Vanderlinden geeft aan hoe zijn opleiding verliep en wat hij leerde op school, in de avondles, tijdens de oorlog en bij zijn eerste werkgevers. Bij zijn laatste werkgever Hankar ontmoette hij Leonce Dekeijser. Hij gaat in op de houtsoorten die hij gebruikte, het maken van fineer, de verschillende lijmsoorten, en de types zagen, beitels, schaven en hamers die hij in zijn werkkoffer had. Hij vertelt ook over de interieurprojecten die hem het meest bijbleven. Vanderlinden herinnert zich hoe in de jaren 1950 veel machines ontwikkeld werden, waardoor plots veel bewerkingen mechanisch konden worden uitgevoerd. Hij vertelt over de machines waarmee hij werkte en de technieken die hij toepaste.
Het interview werd afgenomen door Eva Van Regenmortel op vrijdag 28 november 2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Volledig interview aanvragenHet atelier Mestdagh is het oudste nog bestaande ambachtelijke
atelier voor glasschilderkunst in Vlaanderen. Het familiebedrijf werd in
1947 gestart door Albert Mestdagh (1916-1972) die zijn opleiding kreeg
in het atelier van Hendrik Coppejans (1838-1922) in Gent, waar vooral
neogotische glasramen werden gemaakt. In de jaren 1950 voerde Albert
ontwerpen uit van bekende glasraamkunstenaars zoals Eugeen Yoors
(1879-1975). Naast eigen creaties en de uitvoering van ontwerpen van
externe kunstenaars, specialiseerde het atelier Mestdagh zich ook in
restauratie. Vandaag werkt Luc Mestdagh (1953) in het atelier samen met
zijn voormalige echtgenote Ingrid Meyvaert, hun oudste dochter Katrien
(1980) en een klein team van medewerkers.
Het gesprek gaat onder meer over de neogotische traditie in Gent op het vlak van glasschilderkunst, en hoe die tot vandaag doorleeft in atelier Mestdagh. Door de combinatie van restauratie met nieuw werk staat het doorleven van deze traditie vernieuwing niet in de weg. Zowel Luc als Katrien vertellen hoe het bijna vanzelfsprekend was dat ze het vak zouden leren, en hoe ze, door als kind veel te kijken naar hun vader, al heel wat van het loodzetten (Katrien) en het goed vasthouden van het penseel (Luc) in de vingers kregen. (zie het fragment hieronder)
Ze wijzen allebei op het belang van het opdrachtgeverschap, en op de nood om kennis over de hedendaagse mogelijkheden van het ambacht door te geven aan architecten. Die kennis zou aan bod kunnen komen in architectuuropleidingen. Een ander hedendaags probleem waar ze vanuit het experiment oplossingen voor trachten te zoeken, is de isolatie van gebouwen met glasramen. Ze wijzen daarnaast op het probleem dat de werktuigen en grondstoffen om dit ambacht te kunnen uitvoeren, stilaan moeilijker te verkrijgen zijn. Naast het netwerk van materiaalleveranciers zagen ze ook het netwerk van de glasschilderkunstenaars zelf verkleinen door de jaren.
Het interview werd opgenomen door Aletta Rambaut op maandag 19 januari 2015. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Achiel Pauwels (1932) genoot zijn opleiding aan Sint-Lucas in Gent
van 1946 tot 1953. Hij kreeg er onder meer les van Joost Maréchal
(1911-1971). Zelf gaf hij les van 1957 tot 1992 aan de Academie voor
Schone Kunsten in Eeklo en aan de Koninklijke Academie voor Schone
Kunsten in Antwerpen van 1965 tot 1992. Het archief van Achiel Pauwels wordt bewaard in KADOC.
Achiel Pauwels vertelt hoe hij het vak leerde, hoe de lesgevers de geheimen van het ambacht niet altijd zomaar prijsgaven, en wat de verhouding was tot de andere kunstambachtelijke opleidingen en de opleiding beeldhouwkunst. Het gesprek gaat ook in op de klemtonen die hij in zijn eigen lessen legde en het belang dat hij daarbij hechtte aan tekenen. Hij vertelt ook over de technieken van het ambacht zelf, zoals de opbouw van het werk, het bakken, het aanbrengen van glazuur,... en de evoluties daarin. Hij reflecteert over wat hij vernieuwend vond in zijn eigen werk en hoe hij dat technisch kon realiseren. Daarbij wijst hij op het grote belang van de kennis van materialen en instrumenten.
Het interview werd afgenomen door Marieke Pauwels en Eva Van Regenmortel op vrijdag 24 november 2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Volledig interview aanvragenSinds haar opleiding in Delft was Moniek Bucquoye (1948)
geïnteresseerd in het technische aspect van design. Ze noemt zichzelf
een ‘materiaalfreak’ en bekijkt design vooral vanuit het standpunt van
hoe het gemaakt is, met welke materialen, en of het reproduceerbaar is.
In die zin neemt ze een bijzondere positie in het Vlaamse
vormgevingslandschap in, dat in zijn discoursontwikkeling toch wordt
gedomineerd door kunsthistorici. Van bij het begin van haar loopbaan
bouwde Bucquoye een breed nationaal en internationaal netwerk uit. Ze
was zowel critica, lesgeefster, cultuur- en tentoonstellingsmaker en
stuurde mee het beleid tijdens de acht jaar waarin ze voorzitter was van
de Commissie Architectuur en Vormgeving van de Vlaamse Gemeenschap. Ook
trok ze lange tijd het Designcentrum Vlaanderen, een vzw achter het
Design museum Gent die onder andere het aankoopbeleid van het museum mee
stuurde en er internationale projecten mogelijk maakte. Bovenal drukte
Bucquoye haar stempel op het designgebeuren in België als directeur van
Interieur, de designbiënnale in Kortrijk, van 1981 tot 1994. Tot vandaag
is ze er bestuurder en hoofd van de selectie.
Het gesprek geeft een inkijk in de wijze waarop het onderwijs in de productontwikkeling gestalte kreeg in Vlaanderen, waarbij Bucquoye vooral de opleiding in Antwerpen met spilfiguur Jean-Jacques Stiefenhofer aanhaalt. Productontwikkeling en industrial design onderscheidt ze duidelijk van de kunstambachten. De verhouding tussen beide disciplines evolueerden: in de jaren 1970 vormden ze bijna twee gescheiden werelden, die voor een stuk naar elkaar toegroeiden. Recent krijgt ambachtelijkheid weer meer aandacht, onder andere omwille van de duurzaamheid en een vernieuwde interesse van kunstenaars voor kleine seriematige ontwerpen. Bucquoye heeft het verder over de relatie van design met architectuur en binnenhuisarchitectuur en het belang van ingenieurs voor het ontwikkelen van nieuwe materialen. Het begrip design zelf kende ook zijn evolutie, aldus Bucquoye, die opmerkt dat het woord bij de oprichting van Interieur en de eerste biënnale in 1967 niet voorkwam in de catalogus. Bucquoye noemt zichzelf een ondernemer, die steeds dicht bij de producenten heeft gestaan. Ze benadrukt hun belang ook en vindt dat overheidsondersteuning niet alleen de klemtoon op de ontwerper mag leggen. Ook met Interieur wil ze expliciet een forum bieden aan de industrie.
Het interview werd afgenomen door Katarina Serulus op zaterdag 12 juli 2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Volledig interview aanvragenAls student kunstgeschiedenis had Lieven Daenens (1948) al interesse in meubelen en deed hij er onderzoek naar in het toenmalige Museum voor Sierkunsten in Gent. Later werd hij er directeur en maakte hij de lacune in het Vlaamse museumlandschap op het vlak van twintigste-eeuws en hedendaags design tot een speerpunt van zijn (collectie)beleid. De definitie van design die hij gedurende zijn directeurschap hanteerde, was erg breed. Hij maakte geen onderscheid tussen industrieel werk en handmatig geproduceerde objecten. Het belangrijkste criterium was dat de stukken functioneel en innovatief moesten zijn. Daarnaast was de focus uitgesproken internationaal en meubels kregen de meeste aandacht. Daenens legde contacten met producenten, met de ontwerpers zelf, en met hun erfgenamen. Daarin werd hij bijgestaan door een klein team van externe experten die, onafhankelijk van het museum, raad gaven. In 2013 ging Daenens met pensioen.
Daenens bespreekt de evolutie van het museum, de naamsverandering en de positieverandering met de komst van het museumdecreet in de jaren 1990. Ook de bredere Belgische designcultuur komt aan bod, waaruit blijkt dat Daenens het Belgische design niet altijd even hoog inschat, op enkele individuele gevallen na. Voor meubel en textiel waren er wel bedrijven die innovatief design ontwikkelden, maar ook in die ontwerptakken verminderden de kansen voor ontwerpers gaandeweg, aldus Daenens. Hij ziet bovendien een gebrek aan kwaliteitsvolle opleidingen in België en ook het promotieapparaat rond design is volgens hem disparaat. Deze kwesties dwongen Daenens er naar eigen zeggen toe een internationale collectie uit te bouwen.
Het interview werd afgenomen door Katarina Serulus op zaterdag 12 juli 2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.
Volledig interview aanvragenJohan
Valcke (1952) begon zijn carrière in 1975 als bestuurssecretaris van de
Dienst Kreatief Ambacht van het Economisch en Sociaal Instituut voor de
Middenstand (ESIM). Na de regionalisering daarvan in 1991 werd hij
directeur van de nieuwe Dienst Kunstambachten (vanaf 1997 Dienst
Vormgeving) binnen het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen
(VIZO). In 2004 transformeerde de dienst in Design Vlaanderen, vanaf
2006 als onderdeel van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO). Valcke
speelde een centrale rol in het Vlaamse promotiebeleid rond kunstambacht
en vormgeving en wat recent als ‘creatieve industrie’ wordt omschreven.
Hij ontwikkelde daarvoor instrumenten zoals de Henry Van de Velde
Awards & Labels, het tijdschrift Kwintessens, de triënnales en de Design Vlaanderen Galerie.
Het gesprek met Valcke geeft een inkijk in de wijze waarop in België en Vlaanderen vanuit economisch standpunt naar kunstambachten en vormgeving werd gekeken. Valcke bespreekt de verhouding tussen kunstambacht en industrieel design, de houding van de Belgische en (na de federalisering) de Vlaamse overheid tegenover de promotie van design, en wie de sleutelfiguren waren die die promotie ondersteunden. Voor de vroegere periode (tot 1983) gaat hij in op het functioneren van de Centrale Commissie voor het Kunstambacht en de verhouding met de latere Commissie Vormgeving en de Beoordelingscommissie Architectuur en Vormgeving binnen het cultuurbeleid van de Vlaamse Regering.
Daarnaast komen de momenten die Valcke zelf als mijlpalen in zijn loopbaan ervaart aan bod, waaronder Antwerpen 93, de triënnales voor vormgeving, de Henry Van de Velde Awards en de start van de galerij van Design Vlaanderen in de Kanselarijstraat. Het gesprek gaat ook over de verhouding tussen Design Vlaanderen en zijn voorgangers enerzijds en de industrie, de beroepsverenigingen van designers, de diverse overheden en culturele instellingen anderzijds. Daarnaast geeft het gesprek ook een inzicht in de visie van Valcke op de eigenheid en de kwaliteit van het Vlaams/Belgisch design en van de designopleidingen.
Het interview werd afgenomen door Katarina Serulus op zaterdag 18 juni
2014. Indien u het volledige interview wil raadplegen, vraag dit dan aan via de VAi Archiefhub.