Het Theaterplein was een doorn in het oog van veel Antwerpenaars. Het plein, met de Stadsschouwburg, HetPaleis, het Antwerps Muziek Theater en de nabije winkelstraten in het centrum, miste uitstraling en raakte steeds verder in verval. De Italiaanse architecten Bernardo Secchi en Paola Viganò en de Vlaamse ingenieur-architect Dirk Jaspaert hebben van deze complexe situatie — met ogenschijnlijk meer problemen dan potentiële kwaliteiten — een heel bijzonder plein gemaakt. Het diffuse landschap dat ons huidige stedelijke en globale leven uitmaakt, krijgt nu volop de ruimte. Het nieuwe stedelijke plein is toegankelijk voor iedereen. Het functioneert als een vanzelfsprekende en comfortabele ruimte. De enorme diversiteit aan stedelijke en historische eigenschappen, op en rond het Theaterplein, krijgt door het ontwerp van Secchi, Viganò en Jaspaert volop de kans zich te manifesteren, zonder dat het gemeenschappelijke idee van de publieke ruimte verandert in chaos.
Het plein bestaat uit één enkel hellend veld (2%). Het verbindt de theateringangen met een stedelijke tuin en activeert de verschillende stadsranden die het plein begrenzen. Een immense luifel met ranke zuilen definieert een buitenpodium voor uiteenlopende stedelijke activiteiten en voorkomt tegelijk dat specifieke actoren het plein toe-eigenen. Het is in de woorden van Secchi, Viganò en Jaspeart een spazio smisurato: ‘Eén grote ruimte die moeilijk te meten is. Ze is onmeetbaar. Het is een ruimte waar afstanden moeilijk te lezen zijn. Men voelt zich er gedesoriënteerd. Maat lijkt te ontbreken. Het is een maatloze ruimte.’ Voor Secchi, Viganò en Jaspaert heeft een spazio smisurato een enorm potentieel voor een stadscentrum. In plaats van de ruimte op te vullen, moet ze worden begrepen in al haar zichtbare en onzichtbare afmetingen die het product zijn van de tijdelijke dimensie en de verschillende keuzes die door de vele verschillende individuen en actoren door de tijd heen gemaakt worden. Het Theaterplein dat Secchi, Viganò en Jaspaert hebben gerealiseerd, functioneert als een plek waar historische en hedendaagse ritmes, maten en representaties elkaar ontmoeten, zich met elkaar vermengen en co-existeren.
In het ontwerp voor het Theaterplein draait het niet om vorm, om de vraag of de objecten op het plein wel of niet mooi of lelijk zijn, maar om, zoals Mies van der Rohe zei: beinahe nichts. Wat hier tot stand wordt gebracht, door techniek, simpele en minimale detaillering, is wat Albert Pope de ‘dematerialisatie van de vorm’ noemt.1 Net zoals in het werk van Mies van der Rohe wordt vorm gereduceerd tot elegante afwezigheid en krijgt het ‘bijna niets’ een ultieme waarde op het Theaterplein. In plaats van je af te vragen wat deze dematerialisatie van de vorm weglaat, kan je beter kijken welke ruimtelijke mogelijkheden er geproduceerd worden. Het ‘bijna niets’ van de vorm wordt ingezet om ruimte te creëren. In plaats van nieuwe vormen uit te vinden, concentreren Secchi, Viganò en Jaspaert zich op de stedelijke ruimte. Het geheim van een dergelijke aanpak schuilt in de duplicatie van simpele en minimale vormen. Duplicatie is, zoals Pope terecht opmerkt, een uitgelezen strategie om het effect van de vorm te verschuiven naar die van de ruimte. Niet voor niets worden vrijwel alle architectonische elementen, zoals de kolossale witte kolommen die dit plein ruimte geven, eindeloos herhaald in een nauwkeurig grid. Het gaat dus niet om de schoonheid van de reusachtige luifel, de oneindige lengte van de kolommen of de uitgestrekte noodtrappen, maar om hoe de antivormen van Secchi, Viganò en Jaspaert de huidige en historische stad inkaderen en een diversiteit aan relaties en ruimtelijk programma’s activeren. De inzet van de overweldigende luifel, de oneindige trappen en de nauwgezette materialiteit creëren een vorm van monumentaliteit die het stedelijke even ruimte geeft, veelal voorbij monumentale vormen van zelfverheerlijking.
Wat ook opvalt is dat het stedelijke ontwerp, ondanks zijn radicale schaal, getuigt van soberheid, gepaste neutraliteit en zelfs bescheidenheid. Niet alleen zijn de vormen minimaal, veelal monochroom, en wordt de bestaande architectuur (zoals het stadstheater uit de jaren 1970) gerespecteerd als welhaast archeologische vondst, het plein getuigt ook van een structuur die veel weg heeft van wat Umberto Eco classificeert als ‘Open Werk’. (...) Welke richting Secchi, Viganò en Jaspeart met hun Open Werk als incompleet (onaf) project uitstippelen, is mij niet helemaal duidelijk. In die zin mist het Theaterplein een heldere dialogische interpretatie (zo u wilt polemische en speelse kwaliteit) met programmatische richting. Waarom kunnen de noodtrappen niet ook voor allerlei stedelijke activiteiten of als belvedère gebruikt worden? Waarom moet het skaten zo strikt in het nette keurslijf van het grid zijn weg vinden? Wat is er gebeurd met het basketbalveld op het plein? Soms presenteert het Theaterplein zich te veel als een nette en ordelijke leegte die het vooral van zijn eigen monumentale, esthetische autonomie moet hebben. Eén ding is echter zeker: Deleuzes idee van het Open Werk als catalogus wordt zeker niet nagestreefd door Secchi, Viganò en Jaspaert. Wat Diller, Scofidio, Renfro and Corner in hun Highline Project in New York City realiseren, speelt met het idee van het Open Werk als chaotische rhizoom zoals Deleuze dat voorstaat. Een stedelijke tribune boven op een voormalige spoorbaantraject kijkt uit op de weg onder haar waar New Yorkse taxi’s voorbij snellen. Door het grootstedelijke raam aan het eind van de tribune lijkt het straatleven zich als een film af te spelen.
Alledaagse tegenstellingen worden op, boven en door elkaar gemonteerd als in een soort popartinstallatie. De Highline maakt van het stedelijke leven een catalogus van alledaagse anekdotische verschillen, net zoals Adriaan Geuze dat op het Schouwburgplein in Rotterdam voor het eerst realiseerde. Het Antwerpse Theaterplein daarentegen kiest bewust voor een plein dat voor iedereen is. In plaats van een catalogus van individuele verschillen zoals het postmodernisme dat viert in de gentrified areas voor de hogere middenklasse in New York, kiezen Secchi, Viganò en Jaspaert voor een gemeenschappelijk ruimtelijk kader. De onafheid van het Theaterplein nodigt een diversiteit aan vrije interpretaties uit het stedelijke plein in bezit te nemen. Maar wat je er ook onderneemt, de conclusie moet altijd zijn dat het een bijdrage levert aan de hoognodige gemeenschappelijke expressie van de stad. Het is deze gemeenschappelijke richting die een derde weg mogelijk maakt, voorbij het idee van het Open Werk zoals geformuleerd door Eco en Deleuze. Het ‘bijna niets’ van Secchi, Viganò en Jaspaert heeft dus naar mijn idee, door zijn specifieke openheid, een duidelijke, vooropgestelde politieke richting, die bewust afstand neemt van het individueel pluralisme door te kiezen voor het gemeenschappelijke dat onderdak verleent aan een veelheid aan stedelijke co-existenties.
- Roemer Van Toorn
Theaterplein
2000 Antwerpen
België
01-03-2009